Электронная библиотека » Nederland » » онлайн чтение - страница 9


  • Текст добавлен: 2 июля 2019, 19:40


Автор книги: Nederland


Жанр: Юриспруденция и право, Наука и Образование


сообщить о неприемлемом содержимом

Текущая страница: 9 (всего у книги 43 страниц) [доступный отрывок для чтения: 12 страниц]

Шрифт:
- 100% +

2. Aan beheerders, beleggingsinstellingen, uitgevende instellingen, dan wel degenen die voornemens zijn in de uitoefening van een bedrijf opvorderbare gelden aan te trekken of ter beschikking te stellen, of degenen die werkzaamheden verrichten als bedoeld in artikel 4:3, eerste lid, wordt desgevraagd, tegen betaling van ten hoogste de kostprijs, inzage verleend in het register of een afschrift verstrekt uit het register.

3. De Autoriteit Financiële Markten draagt onverwijld zorg voor de doorhaling in het register van een inschrijving, indien een ingeschrevene, rechtsopvolger of erfgenaam daarvan, daarom verzoekt.

4. Met het oog op de adequate werking van de financiële markten kan de Autoriteit Financiële Markten een inschrijving in het register doorhalen.


Artikel 1:109a

De Autoriteit Financiële Markten houdt een lijst bij van gereglementeerde markten waarvoor Onze Minister een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, heeft verleend en zendt deze lijst aan de overige lidstaten en aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen.


Artikel 1:109b

1. De Autoriteit Financiële Markten publiceert op haar website in een taal die in de internationale financiële kringen gebruikelijk is:

a. de informatie, bedoeld in artikel 30 van de richtlijn 2010/42/EU van de Europese Commissie van 1 juli 2010 tot uitvoering van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie ten aanzien van sommige bepalingen betreffende fusies van fondsen, master-feeder constructies en de kennisgevingsprocedure (PbEU L 176); en

b. alle actuele regelgeving, administratieve procedures en overige informatie die relevant is voor het aanvragen van een vergunning voor een instelling voor collectieve belegging in effecten en het aanbieden van rechten van deelneming in een instelling voor collectieve belegging in effecten.

2. De Autoriteit Financiële Markten publiceert de informatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in de vorm van een verhalende beschrijving en een reeks van referenties of links naar brondocumenten.

Afdeling 1.6.3. Beroep


Artikel 1:110

1. Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit op grond van deze wet of indien om een voorlopige voorziening wordt verzocht ingevolge deze wet is, in afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank te Rotterdam bevoegd.

2. Ten aanzien van een besluit ingevolge hoofdstuk 5.1, artikel 5:77, eerste lid, of artikel 5:81, derde lid, of terzake van het ingevolge artikel 5:76, tweede lid of artikel 5:80b, vijfde lid, bepaalde, met uitzondering van een besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 1:80, blijft artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing.

3. In afwijking van het eerste lid is voor beroepen tegen besluiten als bedoeld in het tweede lid, met uitzondering van besluiten tot het opleggen van een bestuurlijke boete, het College van Beroep voor het bedrijfsleven bevoegd.

2. Deel Markttoegang Financiële Ondernemingen

Hoofdstuk 2.1. Inleidende bepalingen

Artikel 2:1

Vergunningen en ontheffingen, verleend ingevolge deze wet, zijn persoonlijk en niet overdraagbaar.


Artikel 2:2

Indien de toezichthouder bij de verlening van een vergunning een ontheffing als bedoeld in artikel 2:5, derde lid, 2:7, derde lid, 2:12, vierde lid, 2:17, derde lid, 2:21, derde lid, 2:26b, vierde lid, 2:26e, derde lid, 2:31, vierde lid, 2:32, derde lid, 2:37, derde lid, 2:41, derde lid, 2:42, derde lid, 2:49, derde lid, 2:51, derde lid, 2:54b, vierde lid, 2:54e, derde lid, 2:58, derde lid, 2:63, derde lid, 2:67, vijfde lid, 2:68, vierde lid, 2:78, derde lid, 2:83, derde lid, 2:89, derde lid, 2:94, derde lid, of 2:99, zesde lid, verleent, geldt die ontheffing tevens als een ontheffing van de dienovereenkomstige regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen onderscheidenlijk het Deel Gedragstoezicht financiële ondernemingen.


Artikel 2:3

Indien, onverminderd artikel 2:2, de Autoriteit Financiële Markten bij de verlening van een vergunning,waarbij ingevolge artikel 1:48 advies aan de Nederlandsche Bank is gevraagd, tevens een ontheffing als bedoeld in artikel 2:67, vijfde lid, 2:68, vierde lid, of 2:99, zesde lid, verleent, is de Autoriteit Financiële Markten bevoegd tegelijkertijd ontheffing te verlenen van de dienovereenkomstige regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen, indien het advies daartoe aanleiding geeft. In die gevallen worden de door de Nederlandsche Bank eventueel geadviseerde voorschriften verbonden aan die ontheffing. Die ontheffing wordt geacht te zijn verleend door de Nederlandsche Bank voorzover betrekking hebbend op regels ingevolge het Deel Prudentieel toezicht financiële ondernemingen.

Hoofdstuk 2.2. Toegang tot de Nederlandse financiële markten

Afdeling 2.2.0. Uitoefenen van bedrijf van betaaldienstverlener

§ 2.2.0.1. Vergunningplicht en – eisen voor betaaldienstverleners met zetel in Nederland


Artikel 2:3a

1. Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van betaaldienstverlener.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank of voor het uitoefenen van het bedrijf van elektronischgeldinstelling een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan betaaldiensten te verlenen.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op elektronischgeldinstellingen die gevestigd zijn in een door Onze Minister aangewezen staat als bedoeld in artikel 2:10f, derde lid, en die voldoen aan de in artikel 2:10f, derde lid, bedoelde voorwaarden.


Artikel 2:3b

1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning voor het uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;

b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;

c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;

e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;

f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

g. artikel 3:29a, eerste lid, met betrekking tot het veiligstellen van ontvangen middelen uit betaaldiensten, voor zover van toepassing;

h. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;

i. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit.

2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

3. De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle voor het nemen van de beslissing benodigde gegevens.

4. De artikelen 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht en 1:102, derde lid, zijn niet van toepassing.


Artikel 2:3c

1. Een betaalinstelling die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

2. Indien de Nederlandsche Bank overeenkomstig het eerste lid de gegevens heeft ontvangen en zij er van overtuigd is dat de gegevens correct zijn, schrijft zij de agent in in het register, bedoeld in artikel 1:107.

§ 2.2.0.2. Vrijstelling


Artikel 2:3d

Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:3a, eerste lid. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 2.2.0.3. Bijkantoren en betaaldienstagenten van en verrichten van diensten door betaaldienstverleners met zetel in een andere lidstaat


Artikel 2:3e

1. Een betaaldienstverlener met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door tussenkomst van een in Nederland werkzaam zijnde betaaldienstagent, dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien hij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft.

2. Artikel 1:107, tweede lid, is niet van toepassing.

§ 2.2.0.4. Betaaldienstverleners met zetel in een staat die geen lidstaat is


Artikel 2:3f

1. Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden:

a. in Nederland het bedrijf van betaaldienstverlener uit te oefenen;

b. vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van betaaldienstverlener uit te oefenen in een andere lidstaat.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan betaaldiensten te verlenen.

Afdeling 2.2.1. Uitoefenen van bedrijf van clearinginstelling

§ 2.2.1.1. Vergunningplicht en – eisen voor clearinginstellingen met zetel in Nederland


Artikel 2:4

1. Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van clearinginstelling.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in Nederland die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben.


Artikel 2:5

1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;

b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;

c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;

e. artikel 3:16, eerste en derde lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;

f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

g. artikel 3:19, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal leden van de raad van commissarissen of het daarmee vergelijkbaar orgaan als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid;

h. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;

i. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en

j. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit.

2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

3. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g, h, i, of j, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.

§ 2.2.1.2. Bijkantoor en verrichten van diensten door clearinginstellingen met zetel buiten Nederland


Artikel 2:6

1. Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat waar toezicht op het uitoefenen van het bedrijf van clearinginstelling wordt uitgeoefend dat in voldoende mate waarborgen biedt ten aanzien van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het aanwijzen van staten. Het besluit tot aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken.

3. Een besluit tot aanwijzing van een staat, bedoeld in het tweede lid, en de intrekking daarvan, worden bekend gemaakt in de Staatscourant.

4. Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben, tenzij de vergunning anders vermeldt. Artikel 2:15 is van overeenkomstige toepassing.


Artikel 2:7

1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:6, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;

b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;

c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

d. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

e. artikel 3:21 met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid van het bijkantoor bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;

f. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;

g. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en

h. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit,

met dien verstande dat voor de toepassing van de onderdelen a tot en met d en f tot en met h in de genoemde artikelen voor «een clearinginstelling met zetel in Nederland» telkens moet worden gelezen: «het bijkantoor in Nederland van een clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat», en dat voor de toepassing van onderdeel e in het genoemde artikel voor «bank met zetel in een staat die geen lidstaat is», moet worden gelezen: «clearinginstelling met zetel in een niet-aangewezen staat».

2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

3. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, d, f, g of h, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.


Artikel 2:8

1. Het is een ieder met zetel buiten Nederland verboden het bedrijf van clearinginstelling door middel van het verrichten van diensten naar Nederland uit te oefenen, tenzij hij de Nederlandsche Bank van het voornemen daartoe kennis heeft gegeven en hij ervoor zorgt en aantoont dat zal worden voldaan aan hetgeen ingevolge de artikelen 3:17, 3:18, 3:20a en 3:57 is bepaald, met dien verstande dat in die artikelen voor de zinsnede «met zetel in Nederland» wordt gelezen: met zetel buiten Nederland.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een door Onze Minister ingevolge artikel 2:6, tweede lid, aan te wijzen staat die in de staat van hun zetel bevoegd zijn tot de uitoefening van hun bedrijf.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op clearinginstellingen met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, tenzij de vergunning anders vermeldt. Artikel 2:18 is van overeenkomstige toepassing.

4. Voor de toepassing van het eerste lid oefenen clearinginstellingen met zetel buiten Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit door middel van het verrichten van diensten naar Nederland indien zulks geschiedt op een gereglementeerde markt waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, is verleend, een multilaterale handelsfaciliteit waarvoor een vergunning als bedoeld in artikel 2:96 is verleend of een beleggingsonderneming met systematische interne afhandeling.

5. Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de ontvangst hiervan onverwijld mede aan de financiële onderneming die de kennisgeving heeft gedaan.


Artikel 2:9

1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

2. De clearinginstelling, bedoeld in artikel 2:8, eerste lid, kan overgaan tot het verrichten van diensten nadat zij de mededeling, bedoeld in artikel 2:8, vijfde lid, van de Nederlandsche Bank heeft ontvangen.


Artikel 2:10

1. Een clearinginstelling als bedoeld in artikel 2:6, tweede lid, of artikel 2:8, tweede lid, die voornemens is vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor of door middel van het verrichten van diensten naar Nederland het bedrijf van clearinginstelling uit te oefenen, geeft aan de Nederlandsche Bank kennis van dat voornemen. De clearinginstelling legt daarbij een door de toezichthoudende instantie van die aangewezen staat afgegeven verklaring over waaruit blijkt dat zij in die staat bevoegd is tot het uitoefenen van het bedrijf van clearinginstelling.

2. De clearinginstelling kan overgaan tot het uitoefenen van het voorgenomen bedrijf door middel van het verrichten van diensten naar Nederland nadat de kennisgeving is gedaan en de verklaring is afgegeven tenzij de Nederlandsche Bank mededeelt dat het voornemen of de beoogde wijze van uitoefening in strijd is met deze wet.

3. Indien de Nederlandsche Bank een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid heeft ontvangen, deelt zij de betrokken clearinginstelling onverwijld deze ontvangst mede.

4. De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving de toezichthoudende instantie van de aangewezen staat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de clearinginstelling in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit het in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de clearinginstelling.

Afdeling 2.2.1.a. Uitoefenen van bedrijf van elektronischgeldinstelling

§ 2.2.1a.1. Vergunningplicht en eisen voor elektronischgeldinstellingen met zetel in Nederland


Artikel 2:10a

1. Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning elektronisch geld uit te geven.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan elektronisch geld uit te geven.


Artikel 2:10b

1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag aan een rechtspersoon een vergunning als bedoeld in artikel 2:10a, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;

b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de personen die het beleid bepalen of mede bepalen;

c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;

e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;

f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

g. artikel 3:29a met betrekking tot het veiligstellen van middelen die zijn ontvangen van betaaldienstgebruikers of in ruil voor elektronisch geld;

h. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;

i. artikel 3:57, eerste tot en met derde lid, met betrekking tot de solvabiliteit.

2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

3. De Nederlandsche Bank beslist op de aanvraag, in afwijking van artikel 1:102, derde lid, binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag, of, indien de aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle voor het nemen van de beslissing benodigde gegevens.

4. Artikel 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.


Artikel 2:10c

1. Een elektronischgeldinstelling met zetel in Nederland die voornemens is betaaldiensten te verlenen door tussenkomst van een betaaldienstagent, stelt de Nederlandsche Bank hiervan in kennis onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

2. Indien de Nederlandsche Bank overeenkomstig het eerste lid de gegevens heeft ontvangen en zij ervan overtuigd is dat de gegevens correct zijn, schrijft zij de betaaldienstagent in in het register, bedoeld in artikel 1:107.

§ 2.2.1a.2. Vrijstelling


Artikel 2:10d

Bij ministeriële regeling kan geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden geregeld van artikel 2:10a, eerste lid. Aan deze gehele of gedeeltelijke vrijstelling kunnen voorschriften worden verbonden.

§ 2.2.1a.3. Bijkantoren en agenten van en verrichten van diensten door elektronischgeldinstellingen met zetel in een andere lidstaat


Artikel 2:10e

1. Een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat kan overgaan tot het verrichten van haar werkzaamheden vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, dan wel door middel van het verrichten van diensten naar Nederland, indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft en de toezichthoudende instantie van de lidstaat waar zij haar zetel heeft, kennis heeft gegeven van het voornemen diensten te gaan verrichten naar Nederland dan wel werkzaamheden te gaan verrichten vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor.

2. Onverminderd het eerste lid, kan een elektronischgeldinstelling met zetel in een andere lidstaat, indien zij een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat daartoe verleende vergunning heeft die deze werkzaamheden toelaat, door tussenkomst van een in Nederland werkzaam zijnde betaaldienstagent, overgaan tot het verlenen van betaaldiensten.

§ 2.2.1a.4. Elektronischgeldinstellingen met zetel in een staat die geen lidstaat is


Artikel 2:10f

1. Het is een ieder met zetel in een staat die geen lidstaat is verboden:

a. in Nederland het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen;

b. vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van elektronischgeldinstelling uit te oefenen in een andere lidstaat.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op financiële ondernemingen die voor het uitoefenen van het bedrijf van bank een door de Nederlandsche Bank op grond van dit deel verleende vergunning hebben, voor zover het aan hen ingevolge die vergunning is toegestaan elektronisch geld uit te geven.

3. Het eerste lid is niet van toepassing op elektronischgeldinstellingen met zetel in een door Onze Minister aan te wijzen staat.

Afdeling 2.2.2. Uitoefenen van bedrijf van bank en financiële instelling

§ 2.2.2.1. Vergunningplicht en – eisen voor banken met zetel in Nederland


Artikel 2:11

1. Het is een ieder met zetel in Nederland verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning het bedrijf uit te oefenen van bank.

2. Het eerste lid is niet van toepassing op degene die gelden ter beschikking verkrijgt als bedoeld in artikel 3:2.


Artikel 2:12

1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, indien de aanvrager aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

a. artikel 3:8 met betrekking tot de deskundigheid van de in dat artikel bedoelde personen;

b. artikel 3:9 met betrekking tot de betrouwbaarheid van de in dat artikel genoemde personen;

c. artikel 3:10, eerste en tweede lid, met betrekking tot het beleid met betrekking tot de integere bedrijfsuitoefening;

d. artikel 3:15, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal personen dat het dagelijks beleid bepaalt en de plaats van waaruit zij hun werkzaamheden verrichten;

e. artikel 3:16, eerste en tweede lid, met betrekking tot de zeggenschapsstructuur;

f. artikel 3:17, eerste en tweede lid, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

g. artikel 3:19, eerste en tweede lid, met betrekking tot het minimum aantal leden van een raad van commissarissen of een daarmee vergelijkbaar orgaan als bedoeld in artikel 3:19, tweede lid;

h. artikel 3:31 met betrekking tot geconsolideerd toezicht;

i. artikel 3:53, eerste en derde lid, met betrekking tot het minimum eigen vermogen;

j. artikel 3:57, eerste en tweede lid, met betrekking tot de solvabiliteit; en

k. artikel 3:63, eerste en tweede lid, met betrekking tot de liquiditeit.

2. Indien de aanvraag een bank met zetel in Nederland betreft waarin een gekwalificeerde deelneming wordt gehouden, verleent de Nederlandsche Bank, onverminderd het eerste lid, een vergunning indien de houder van de gekwalificeerde deelneming een verklaring van geen bezwaar overeenkomstig artikel 3:95, tweede lid, heeft aangevraagd, en de Nederlandsche Bank van oordeel is dat voldaan is aan het bepaalde ingevolge de artikelen 3:99 tot en met 3:101 met betrekking tot de verklaring van geen bezwaar.

3. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

4. De Nederlandsche Bank kan op aanvraag geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van het eerste lid, aanhef en onderdeel c, f, g, i, j of k, indien de aanvrager aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan en dat de doeleinden die de in het eerste lid genoemde artikelen beogen te bereiken anderszins worden bereikt.


Artikel 2:13

1. De Nederlandsche Bank verleent op aanvraag een vergunning als bedoeld in artikel 2:11 aan een bank die naast de uitoefening van het bedrijf van bank voornemens is tevens beleggingdiensten te verlenen of beleggingsactiviteiten te verrichten in Nederland, indien de aanvrager, onverminderd artikel 2:12, aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge:

a. artikel 4:14, tweede lid, onderdeel c, onder 1° tot en met 6°, met betrekking tot de inrichting van de bedrijfsvoering;

b. artikel 4:87 met betrekking tot het treffen van adequate maatregelen ter bescherming van rechten van cliënten; en

c. artikel 4:91a met betrekking tot de regels die gelden voor het handelsproces en de afhandeling van transacties in een multilaterale handelsfaciliteit indien de aanvrager voornemens is een multilaterale handelsfaciliteit te exploiteren.

2. De aanvraag van de vergunning geschiedt onder opgave van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen gegevens.

§ 2.2.2.2. Bijkantoor en verrichten van diensten door banken met zetel in een andere lidstaat


Artikel 2:14

1. Indien de Nederlandsche Bank een mededeling van het voornemen van een bank met zetel in een andere lidstaat tot het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor heeft ontvangen van een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat, deelt zij de betrokken bank onverwijld deze ontvangst mede.

2. De Nederlandsche Bank kan binnen twee maanden na ontvangst van de mededeling de toezichthoudende instantie van de andere lidstaat mededelen welke voorwaarden om redenen van algemeen belang door de bank in acht moeten worden genomen bij het uitoefenen van haar bedrijf vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor. De Nederlandsche Bank zendt hiervan een afschrift aan de bank.


Artikel 2:15

1. Een bank met zetel in een andere lidstaat die een vergunning heeft voor het uitoefenen van haar bedrijf, verleend door de toezichthoudende instantie van die lidstaat, en voornemens is haar bedrijf uit te oefenen vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor kan daartoe overgaan twee maanden na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, of onmiddellijk na ontvangst van de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, tweede lid.

2. Het is de bank toegestaan de werkzaamheden, genoemd in bijlage I van de herziene richtlijn banken, te verrichten, tenzij in de mededeling, bedoeld in artikel 2:14, eerste lid, uitdrukkelijk anders is bepaald of die mededeling het verrichten van die werkzaamheden niet vermeldt.


Artikel 2:16

1. Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van de lidstaat van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden zonder een daartoe door de Nederlandsche Bank verleende vergunning vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor het bedrijf van bank uit te oefenen.

2. Het eerste lid is voorzover het betreft het uitoefenen van het bedrijf van elektronischgeldinstelling niet van toepassing op financiële ondernemingen met zetel in een andere lidstaat die een door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank, tenzij deze vergunning anders vermeldt.

3. Het is een ieder met zetel in een andere lidstaat die naar het recht van de lidstaat van de zetel geen door de toezichthoudende instantie van die lidstaat verleende vergunning behoeft te hebben voor het uitoefenen van het bedrijf van bank en een dergelijke vergunning niet op vrijwillige basis heeft verkregen, verboden het bedrijf van bank uit te oefenen door middel van het verrichten van diensten naar Nederland tenzij hij hiervan kennis geeft aan de Nederlandsche Bank en aantoont dat zal worden voldaan aan het bepaalde ingevolge artikel 3:57. Indien ingevolge artikel 3:57, tweede lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels zijn gesteld, toont de aanvrager tevens aan dat zal worden voldaan aan die regels, voorzover dat bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald.


Страницы книги >> Предыдущая | 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 | Следующая
  • 0 Оценок: 0

Правообладателям!

Данное произведение размещено по согласованию с ООО "ЛитРес" (20% исходного текста). Если размещение книги нарушает чьи-либо права, то сообщите об этом.

Читателям!

Оплатили, но не знаете что делать дальше?


Популярные книги за неделю


Рекомендации