Электронная библиотека » Morgan Rice » » онлайн чтение - страница 5

Текст книги "De Opkomst Van De Heldhaftige"


  • Текст добавлен: 21 июля 2017, 10:00


Автор книги: Morgan Rice


Жанр: Зарубежное фэнтези, Зарубежная литература


Возрастные ограничения: +16

сообщить о неприемлемом содержимом

Текущая страница: 5 (всего у книги 18 страниц) [доступный отрывок для чтения: 6 страниц]

Шрифт:
- 100% +

HOOFDSTUK ZEVEN

Alec maaide wild met zijn armen om zich heen terwijl hij naar achteren viel. Hij voelde de koude wind langs zich heen gaan, en zijn maag draaide zich om terwijl hij op de grond en de troep Wilvox af stortte. Hij zag zijn leven voor zijn ogen voorbij flitsen. Hij was ontsnapt aan de giftige beet van het wezen in de boom, alleen om een zekere dood tegemoet te vallen. Ook Marco viel. Het was een schrale troost. Alec wilde zijn vriend ook niet zien sterven.

Alec voelde hoe hij ergens op viel, een doffe pijn in zijn rug, en hij verwachtte hoektanden in zijn vlees te voelen. Maar tot zijn verassing realiseerde hij zich dat het het gespierde lichaam van één van de Wilvox was dat onder hem kronkelde. Hij was zo snel gevallen dat de Wilvox geen tijd hadden gehad om te reageren, en hij was plat op zijn rug gevallen. De Wilvox had zijn val gebroken.

Er klonk een doffe bons naast hem, en Alec zag Marco op één van de andere Wilvox landen. Ook die ging tegen de grond. Dat liet alleen twee andere Wilvox over om het tegen op te nemen. Eén van hen sprong op Alec af en bracht zijn kaken naar Alecs onbedekte maag.

Alec, die nog steeds op zijn rug lag met de Wilvox onder hem, liet zijn instinct de overhand nemen. Terwijl het beest hem besprong, trok hij zijn benen op naar zijn hoofd. Het beest belandde boven op hem, en op dat moment gaf Alec met beide voeten een duw, en het beest vloog naar achteren.

Het kwam enkele meters verder in de sneeuw terecht, en dat gaf Alec wat tijd – en een tweede kans.

Op hetzelfde moment voelde Alec het beest onder hem vandaan krabbelen. Het bereidde zich voor om hem te bespringen, en Alec aarzelde geen seconde. Hij draaide snel om zijn as, sloeg zijn ene arm strak om de keel van het beest heen, en trok hem zo dicht tegen zich aan dat hij niet kon bijten. Hij kneep zo hard als hij kon. Het beest ging hevig tekeer in zijn houtgreep en probeerde wanhopig naar hem te bijten. Het kostte Alec al zijn kracht om het in bedwang te houden. Op de één of andere manier lukte het hem. Hij kneep harder en harder. Het beest trok weg en rolde door de sneeuw, en Alec hield zich vast en rolde mee.

Vanuit zijn ooghoek zag Alec een ander beest op zijn rug af springen, en hij kon de tanden van het beest al in zijn rug zien zinken. Hij had geen tijd om te reageren, dus hij deed wat contra-intuïtief was: zonder de andere Wilvox los te laten rolde hij op zijn rug, en hield het beest met zijn rug naar hem toe boven zich. De poten van de Wilvox spartelden in de lucht. Het andere beest was al in de lucht – en in plaats van dat hij zijn doelwit in Alec vond, zonken zijn tanden in de buik van het beest. Alec hield de Wilvox stevig vast terwijl het krijste en spartelde, en gebruikte het als een schild. Toen voelde hij het beest slap worden in zijn armen, en het hete bloed stroomde over hem heen.

Het was een moment van overwinning en verdriet voor hem: Alec had nog nooit eerder een levend wezen gedood. Hij joeg niet, zoals de meesten van zijn vrienden, en hij geloofde niet in doden. Hoewel hij wist dat het beest hem ongetwijfeld gedood zou hebben, deed het hem pijn om het te zien sterven.

Alec voelde ineens een schrijnende pijn in zijn been, en hij schreeuwde het uit. Toen hij naar beneden keek zag hij dat hij door een andere Wilvox werd gebeten. Hij schopte met zijn been voor de tanden dieper konden zinken, en hij kwam onmiddellijk in actie. Hij duwde het dode beest van zich af, en terwijl de andere Wilvox hem besprong, voelde hij koud staal tegen zijn buik aan drukken, en hij herinnerde zich zijn dolk. Hij was klein – maar het was misschien voldoende. In een laatste poging van wanhoop greep Alec de dolk, en strekte hem voor zich uit.

De Wilvox kwam naar beneden, en zijn keel werd doorboord door het mes. Het liet een afschuwelijk gekrijs uit terwijl Alec het mes helemaal door duwde. Het bloed gutste over Alec heen en het lichaam van het beest, wiens vlijmscherpe tanden zich slechts centimeters van zijn gezicht bevonden, werd slap.

Alec lag daar. Zijn hart ging hevig tekeer, en hij wist niet zeker of hij leefde of dood was. Hij werd verzwolgen door de duisternis van de vacht van het beest dat tegen zijn gezicht plakte. Hij voelde zijn been bonzen op de plek waar hij was gebeten, hij hoorde zichzelf ademen, en hij besefte dat hij nog steeds leefde.

Ineens schreed er een gil door de nachtelijke lucht, en Alec herinnerde zich Marco.

Alec draaide zijn hoofd en zag dat Marco zich in een benarde situatie bevond: hij worstelde met een Wilvox in de sneeuw. Het beest beet naar hem, en hij wist zijn kaken nog maar net op afstand te houden. Terwijl het beest naar hem hapte gleden Marco’s handen, die glibberig waren van het bloed, ineens weg, en de tanden van het beest schampten zijn schouder.

Marco schreeuwde het uit, en Alec zag dat er niet veel tijd meer was. De andere Wilvox sprong ook op Marco af, en hij stond op het punt om gedood te worden.

Alec aarzelde geen seconde. Hij krabbelde overeind en rende met alles dat hij had op Marco af, biddend dat hij het zou halen voor het beest. Ze waren beiden nauwelijks drie meter bij hem vandaan. De Wilvox sprong de lucht in om Marco in stukken te scheuren, en Alec sprong voor hem om Marco te beschermen.

Alec haalde het net op tijd, en op dat moment voelde hij de tanden van de Wilvox in zijn arm zinken. Hij had zijn doel bereikt, hij had Marco van een dodelijke beet gered, maar hij had zelf een ernstige beet geïncasseerd. De pijn was intens.

Alec viel met het beest in de sneeuw, gooide het van zich af en greep zijn arm vast. Hij reikte naar zijn dolk, maar hij kon hem niet vinden – en hij herinnerde zich, te laat, dat zijn dolk nog steeds in de keel van het andere beest stak.

Alec lag op zijn rug, en hij kon de Wilvox, die nu met vier poten op zijn borst stond, nauwelijks in bedwang houden. Hij voelde zijn kracht weg ebben. Hij was uitgeput van de pijn, van het vechten, en hij was te zwak om het beest tegen te houden. Het was één en al spieren, en vastberaden om hem te doden. Terwijl het beest dichterbij kwam en zijn speeksel op Alecs gezicht droop, wist Alec dat hij geen kant meer op kon.

Alec keek naar Marco, maar zag dat zijn vriend zelf ook nog met een Wilvox worstelde, en dat hij snel kracht verloor. Ze zouden hier beiden sterven, besefte Alec, naast elkaar in de sneeuw.

De Wilvox die op hem stond kromde zijn rug en bereidde zich voor op zijn laatste fatale aanval – en toen verstijfde hij ineens. Alec was verbijsterd terwijl de Wilvox daar bleef hangen, een afschuwelijke schreeuw van pijn uitliet, en toen slap boven op hem in elkaar zakte.

Dood.

Alec was verbijsterd. Was het beest soms in zijn rug geschoten? Door wie dan?

Terwijl hij rechtop ging zitten, voelde Alec ineens iets kouds en glibberigs langs zijn been glijden – kouder zelfs dan de sneeuw. Zijn hart sloeg een slag over toen hij zag dat het de slang was. Het beest moest uit de boom zijn gegleden en de Wilvox hebben aangevallen. Zijn gif was de Wilvox fataal geworden. Ironisch genoeg had de slang Alec gered.

Het slangachtige wezen glibberde langzaam, en ging toen even op zijn poten lopen, als een duizendpoot. Hij kroop naar de dode Wilvox toe en wikkelde zichzelf om zijn lichaam heen. Alec voelde een grotere angst dan toen de Wilvox boven op hem had gestaan. Hij krabbelde onder de Wilvox vandaan, vastbesloten om weg te komen nu de slang nog afgeleid was.

Alec stormde naar de Wilvox die Marco nog steeds tegen de grond gedrukt hield en schopte het beest zo hard als hij kon. De ribben van het beest kraakten en het beest rolde van zijn vriend af, net voordat hij hem kon bijten. Het beest jankte en rolde door de sneeuw, duidelijk overrompeld.

Alec trok Marco overeind, en Marco begon het beest, dat probeerde op te staan, in zijn ribben te trappen. Het beest rolde van een sneeuwbank af, tot het uit het zicht verdween.

“Laten we gaan!” drong Alec aan.

Marco had geen aansporing nodig. Ze gingen er vandoor. De slang, die nog steeds rond het lichaam van de Wilvox gewikkeld zat, siste en beet naar hen terwijl ze renden en miste hen maar net. Alecs hart bonsde. Hij wilde hier zo ver mogelijk vandaan zien te komen.

Ze renden voor hun levens, en terwijl Alec een blik over zijn schouder wierp om zichzelf ervan te verzekeren dat ze veilig waren, zag hij iets dat zijn hart een slag over liet slaan: de laatste Wilvox. Het wilde gewoon niet stoppen. Het krabbelde weer de sneeuw bank op, en het joeg nu op hen, meer vastberaden dan ooit tevoren.

Alec keek naar voren en zag iets voor zich opdoemen: twee rotsen, hoger dan hij zelf, nog geen meter bij elkaar vandaan, met een smalle spleet ertussen. Ineens kreeg hij een idee.

“Volg mij!” riep Alec.

Alec rende naar de rotsen toe terwijl de Wilvox steeds dichterbij kwam. Hij kon het dier in zijn nek horen hijgen, en hij wist dat hij slechts één kans had. Hij bad dat zijn plan zou werken.

Alec sprong over de rotsen heen en belandde aan de andere kant in de sneeuw. Marco volgde zijn voorbeeld. Hij struikelde in de sneeuw, draaide zich om en zag de Wilvox volgen. Het sprong ook op, zoals hij gehoopt had, maar het beest, dat niet goed kon klimmen, gleed uit en kwam vast te zitten in de smalle spleet tussen de rotsen.

Het worstelde om los te breken, maar het lukte niet. Eindelijk zat het beest gevangen.

Alec draaide zich hijgend om en bekeek het beest, overspoeld door opluchting. Alec voelde de kleine beet in zijn been, de grote beet in zijn arm, en hij besefte dat de nachtmerrie voorbij was. Ze leefden nog. Op de één of andere manier hadden ze het overleefd.

Marco keek Alec vol bewondering aan.

“Het is je gelukt,” zei Marco. “De kill is voor jou.”

Alec stond daar, nauwelijks dertig centimeter bij het hulpeloze beest vandaan. Het gromde en wilde hen verscheuren. Hij wist dat hij het beest zou moeten halen. Maar ondanks alles voelde hij medelijden. Het was tenslotte een levend wezen, en het was hulpeloos.

Alec aarzelde.

Marco bukte, pakte een puntige steen op, en gaf hem aan Alec. Alec hield de steen in zijn armen, scherp en zwaar, en hij wist dat hij het beest met één goede klap zou kunnen doden. Hij voelde het gewicht van de steen in zijn hand, en zijn hand trilde. Hij kon zichzelf er niet toe zetten.

Uiteindelijk liet hij de steen in de sneeuw vallen.

“Wat is er?” vroeg Marco.

“Ik kan het niet,” zei Alec. “Ik kan geen hulpeloos wezen doden. Hoe zeer hij het ook verdiend. Laten we gaan. Hij kan ons nu geen kwaad doen.”

Marco staarde hem geschokt aan.

“Maar hij zal losbreken!” riep hij uit.

Alec knikte.

“Ja. Maar tegen die tijd zijn we al ver hier vandaan.”

Marco fronste zijn wenkbrauwen.

“Ik begrijp het niet,” zei hij. “Hij probeerde je te doden. Hij heeft je verwond – en mij ook.”

Alec wilde dat hij het kon uitleggen, maar hij begreep het zelf ook niet helemaal. Hij zuchtte.

“Het komt door iets wat mijn broer ooit tegen me zei,” zei Alec. “Als je iets doodt, dan vermoord je een klein deel van de wereld.”

Alec draaide zich naar Marco om.

“Laten we gaan,” zei Alec.

Alec wilde zich omdraaien, maar Marco hield hem tegen.

“Je hebt mijn leven gered,” zei Marco, ontzag in zijn stem. “Je hebt die wond op je arm vanwege mij. Als jij er niet was geweest, was ik nu dood. Ik ben je veel verschuldigd.”

“Je bent me niets verschuldigd,” antwoordde Alec.

“Je hebt je leven voor me geriskeerd,” zei Marco.

Alec zuchtte.

“Wie zou ik zijn als ik mijn leven niet op het spel zette voor anderen?” zei Alec.

Ze knepen gemoedelijk in elkaars armen, en Alec wist dat wat er ook zou gebeuren, wat voor gevaren er ook voor hen in het verschiet lagen, hij nu een broeder voor het leven had.

HOOFDSTUK ACHT

Merk stond in de modder tegenover de tien overgebleven vechtersbazen, die hem nerveus aankeken. Ze hielden hun grove wapens voor zich uitgestrekt en keken van hun dode leider naar Merk en weer terug, nu een stuk minder zeker dan voorheen. Terwijl de vlammen om hen heen joegen en de zwarte rook in zijn ogen prikte, bleef Merk kalm, voorbereid op de confrontatie.

“Laat je wapens vallen en ren,” zei Merk, “en je blijft leven. Dit is je laatste kans.”

Eén van hen, een grote bruut met brede schouders en een litteken over zijn kin, gromde naar hem.

“Je bent behoorlijk trots, nietwaar?” zei hij met een accent dat Merk niet kon plaatsen. “Denk je nu echt dat je ons allemaal aan kan?”

“Er zijn nog altijd tien van ons en één van jou,” riep een ander.

Merk lachte en schudde zijn hoofd.

“Jullie begrijpen het nog steeds niet,” zei hij. “Jullie zijn al dood. Jullie weten het alleen nog niet.”

Hij staarde hen aan met zijn kille, zwarte ogen, de ogen van een moordenaar, en hij kon zien dat de angst begon in te werken. Hij herkende die blik uit duizenden.

Ineens gaf één van de mannen een schreeuw, en hij viel aan, duidelijk met meer bravado dan vaardigheid. Een amateursfout.

Merk zag hem vanuit zijn ooghoek aankomen, maar hij liet niet blijken dat hij het wist. Hij wachtte, en op het laatste moment, toen het zwaard op zijn rug af kwam, ging hij door zijn knieën. Terwijl hij het lichaam van de vechtersbaas tegen zijn rug aan voelde en zijn slordige zwaard over zijn hoofd heen suisde, greep hij de vechtersbaas vast en gooide hem over zijn schouder. De man belandde voor Merk op zijn rug in de modder, en Merk deed een stap naar voren en doodde de man door met zijn laars zijn luchtpijp te verpletteren.

Nu waren er nog negen over.

Er viel nog een andere vechtersbaas aan, en Mark pakte kalm het zwaard van de man die hij net had gedood, stapte opzij, en sneed de man in zijn maag.

Twee anderen vielen samen aan, de één bewapend met een grove strijdvlegel en de ander met een strijdknots. De man met de strijdvlegel was onhandig, pure kracht en geen finesse, en Merk stapte slechts naar achteren en liet de puntige bal langs zijn gezicht gaan. Toen deed hij een stap naar voren en zette hij zijn dolk in de buik van de man. In dezelfde beweging draaide hij om zijn as, en terwijl de andere aanvaller uithaalde met zijn strijdknots, sneed hij hem zijn keel door.

Merk greep de strijdknots van de man, zette zijn voeten stevig in de modder en gooide de strijdknots naar een andere aanvaller; hij zeilde door de lucht en raakte de man in zijn oogkas, waardoor hij bewusteloos tegen de grond smakte.

De vijf overgebleven vechtersbazen wisselden blikken van angst en verwondering uit.

Merk glimlachte terwijl hij bloed van zijn lip veegde.

“Ik ga ervan genieten om jullie hier te zien sterven, op dezelfde plek waar jullie deze aardige familie hebben vermoord.”

Eén van hen keek hem dreigend aan.

“De enige die hier zal sterven ben jij,” spoog hij.

“Puur geluk,” zei een ander. “Je bent nog steeds met vijf tegen één in de minderheid.”

Merk glimlachte.

“Die kansen beginnen er nu behoorlijk slecht voor jullie uit te zien, nietwaar?” antwoordde hij.

“Heb je nog iets anders te zeggen voor we je afmaken?” beet een ander. Het was een grote man, met een accent dat Merk niet herkende.

Merk glimlachte.

“Daar hou ik van,” antwoordde Merk. “Moed in het aanschijn van de dood.”

De man, die groter was dan alle anderen, gooide zijn wapen neer en viel Merk aan, alsof hij hem wilde tackelen en hem in de modder wilde gooien. Deze man wilde duidelijk op zijn eigen manier vechten.

Als er één ding was dat Merk had geleerd, was het dat hij nooit op iemand anders zijn manier moest vechten. Terwijl de onhandige beer hem aanviel, zijn dikke handen voor zich uitgestrekt om hem in stukken te scheuren, maakte Merk geen aanstalten om uit de weg te gaan. In plaats daarvan wachtte hij tot de man nog slechts dertig centimeter bij gem vandaan was. Toen ging hij door zijn knieën, en hij bracht zijn dolk recht omhoog om hem een uppercut in zijn kin te geven.

Hij dreef het mes in een opwaartse beweging door zijn keel, en hij ging onmiddellijk tegen de grond. De vechtersbaas viel met zijn gezicht naar beneden op de grond, dood. Zijn bloed vermengde zich met de modder.

De overgebleven vier keken neer op hun grote vriend, en deze keer zag Merk echte angst in hun ogen.

De vechtersbaas die het dichtst bij hem stond hief zijn handen op, trillend.

“Okee,” zei hij. “Ik ga wel.” De jongen, nauwelijks ouder dan twintig, gooide zijn zwaard in de modder. “Laat ons gaan.”

Merk grijnsde. Hij voelde de verontwaardiging in zijn aderen branden bij de aanblik van de dode familie, bij de geur van de rook die in zijn neusgaten brandde. Hij bukte en pakte nonchalant het zwaard van de jongen op.

“Sorry, mijn vriend,” zei Merk. “Daar is het nu te laat voor.”

Merk stormde naar voren en stak de jongen in zijn hart. Hij trok hem dicht tegen zich aan en trok zijn gezicht naar het zijne toe.

“Vertel eens,” zei Merk ziedend, “wie van deze familie heb jij vermoord?”

De jongen snakte naar adem en het bloed gutste uit zijn mond terwijl hij dood in Merks armen viel.

De andere drie vielen Merk alle drie tegelijk aan, alsof ze zich realiseerden dat dit hun laatste wanhopige kans was.

Merk deed twee stappen naar voren, sprong in de lucht, en schopte er één in zijn borst, waardoor hij tegen de grond smakte. Terwijl een ander met een knuppel naar zijn hoofd uithaalde, dook Merk, waarna hij de man met zijn schouder in zijn maag ramde en hem over zijn schouder gooide. Hij belandde op zijn rug op de grond. Merk deed een stap naar voren en verpletterde de luchtpijp van de man met zijn laars. Toen stapte hij op de kin van de ander, en brak zijn nek. Ze waren beide dood.

Nu was er nog één over.

De enige overlevende rende nerveus naar voren en haalde met zijn zwaard uit naar Merks hoofd; Merk dook, voelde het zwaard langs zich heen gaan, en in dezelfde beweging greep hij een knuppel van de grond, draaide rond, en sloeg de man tegen de achterkant van zijn hoofd. Er klonk een gekraak, en de man struikelde naar voren en belandde bewusteloos in de modder.

Merk zag hem liggen en wist dat hij hem kon doden – maar toen kreeg hij een ander idee: hij wilde gerechtigheid.

Merk trok de man overeind en hield hem in een houtgreep terwijl hij hem met zich mee sleurde. Hij trok hem met zich mee, naar het meisje toe, die de man vol haat in haar ogen aanstaarde.

Merk stopte voor haar, en hield de kronkelende man dicht tegen zich aan.

“Alsjeblieft, laat me gaan!” piepte de man. “Het was mijn schuld niet!”

“De keuze is aan het meisje,” snauwde Merk in zijn oor.

Merk zag haar verdriet en haar verlangen naar wraak in haar ogen. Met zijn vrije hand reikte hij naar zijn riem en hij overhandigde haar zijn dolk.

“Alsjeblieft, doe het niet,” snikte de man. “Ik heb niets gedaan!”

De uitdrukking van het meisje werd duister terwijl ze Merks dolk aanpakte en de man aanstaarde.

“Is dat zo?” vroeg ze. Haar stem was koud en hard. “Ik heb gezien hoe je mijn moeder hebt vermoord. Ik heb gezien hoe je mijn familie hebt vermoord.”

Zonder op een antwoord te wachten, dook het meisje naar voren en ze stak de man in zijn hart.

Merk voelde de vechtersbaas in zijn armen verstijven, en hij was verrast en onder de indruk door de perfecte steek van het meisje, door haar roekeloosheid.

Het lichaam van de man werd slap, en Merk liet hem op de grond vallen, dood.

Merk stond daar tegenover het meisje, die de bloedige dolk nog in haar hand had en neer keek op het levenloze lichaam van de man. Ze hijgde, en haar ogen waren gevuld met woede, alsof haar verlangens niet waren vervuld. Merk begreep dat gevoel maar al te goed.

Langzaam keek ze naar hem op, en op dat moment veranderde haar uitdrukking, en kon hij dankbaarheid in haar ogen zien. En voor het eerst in zo lang als hij zich kon herinneren, voelde hij zich goed over zichzelf. Hij had haar leven gered. Hij was de persoon geworden die hij wilde zijn, al was het maar voor eventjes.

Nu het slagveld weer rustig was en alle vechtersbazen dood waren, ontspande Merk zich even. Hij deed een stap naar voren om het meisje te omhelzen, om haar vast te houden, om haar te laten weten dat alles goed zou komen.

Maar op dat moment zag hij ineens beweging vanuit zijn ooghoek. Hij draaide zich om en zag tot zijn schok dat de jongen met de kruisboog, de jongen waarvan hij dacht dat hij hem had gedood, op de één of andere manier overeind was gekrabbeld, het zwaard nog door zijn borst. Hij hield met trillende handen zijn kruisboog vast, en richtte op Merk. Voor het eerst in zijn leven was Merk overrompeld. Zijn zorg voor het meisje had zijn zintuigen afgestompt.

Er volgde het geluid van een pijl die werd afgevuurd, en Merk stond daar, verstijfd. Hij had geen tijd meer om te reageren. Het enige dat hij kon doen was hulpeloos toekijken terwijl de pijl recht op hem af kwam.

Een fractie van een seconde later voelde hij de afschuwelijke pijn van een pijlpunt die zijn rug raakte en zich door zijn vlees boorde.

Merk zakte op zijn knieën in de modder. Hij spoog bloed uit. Wat hem nog het meest verraste was niet het feit dat hij zou sterven, maar het feit dat hij hier zou sterven, in de modder, in de middle of nowhere, door de handen van een jongen, nadat hij zo lang had gereisd om een nieuw leven te beginnen.


Страницы книги >> Предыдущая | 1 2 3 4 5 6 | Следующая
  • 0 Оценок: 0

Правообладателям!

Данное произведение размещено по согласованию с ООО "ЛитРес" (20% исходного текста). Если размещение книги нарушает чьи-либо права, то сообщите об этом.

Читателям!

Оплатили, но не знаете что делать дальше?


Популярные книги за неделю


Рекомендации