Текст книги "Wetboek van Strafvordering"
Автор книги: Nederland
Жанр: Юриспруденция и право, Наука и Образование
сообщить о неприемлемом содержимом
Текущая страница: 2 (всего у книги 28 страниц) [доступный отрывок для чтения: 9 страниц]
3. Omtrent het verstrekken van afschriften en uittreksels worden regelen gesteld bij algemene maatregel van bestuur.
Artikel 35
1. Het gerecht dat tot eenige beslissing in de zaak is geroepen, is bevoegd den verdachte in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord.
2. Aan een daartoe strekkend verzoek van den verdachte wordt gevolg gegeven, tenzij het belang van het onderzoek dit verbiedt.
3. Artikel 23, vierde lid, is van toepassing.
Artikel 36
1. Wordt eene vervolging niet voortgezet, dan kan het gerecht in feitelijken aanleg, voor hetwelk de zaak het laatst werd vervolgd, op het verzoek van den verdachte, verklaren dat de zaak geëindigd is.
2. Het gerecht is bevoegd, de beslissing op het verzoek telkens gedurende een bepaalden tijd aan te houden, indien het openbaar ministerie aannemelijk maakt dat alsnog verdere vervolging zal plaats vinden.
3. Alvorens het gerecht zijn beslissing neemt, roept het de rechtstreeks belanghebbende die hem bekend is op om te worden gehoord over het verzoek van de verdachte.
4. De beschikking wordt onverwijld aan den verdachte beteekend.
Artikel 36a
1. De verdachte, jegens wie door of vanwege de Staat een handeling is verricht waaraan hij in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald feit in Nederland een vervolging zal worden ingesteld, kan de rechter-commissaris binnen wiens rechtsgebied de handeling is verricht, verzoeken dienaangaande enig onderzoek in te stellen.
2. Indien ter zake van een bepaald feit de vervolging is aangevangen doch geen gerechtelijk vooronderzoek is ingesteld, kan de verdachte, zolang het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, een verzoek bedoeld in het eerste lid indienen bij de rechter-commissaris binnen wiens rechtsgebied het feit wordt vervolgd.
3. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan. Het behelst een opgave van het feit en van de handelingen van onderzoek die door de rechter-commissaris dienen te worden verricht, en is met redenen omkleed.
Artikel 36b
1. De rechter-commissaris geeft de verdachte schriftelijk bericht van ontvangst van het verzoek en zendt de officier van justitie onverwijld een afschrift daarvan.
2. De verdachte wordt, tenzij hij in zijn verzoek kennelijk niet ontvankelijk of het verzoek kennelijk ongegrond is, gehoord althans behoorlijk opgeroepen. De verdachte is bevoegd zich bij het verhoor door een raadsman te doen bijstaan.
3. De rechter-commissaris stelt de officier van justitie op de hoogte van tijd en plaats van het verhoor. De officier van justitie is bevoegd het verhoor bij te wonen en daarbij de nodige opmerkingen te maken.
4. De rechter-commissaris beslist zo spoedig mogelijk. De beschikking is met redenen omkleed en wordt schriftelijk ter kennis van de verdachte en de officier van justitie gebracht. In geval van toewijzing van het verzoek, vermeldt de beschikking het feit waarop het onderzoek betrekking heeft en verricht de rechter-commissaris zo spoedig mogelijk de verzochte handeling van onderzoek.
5. Nadat de onderzoekshandeling is voltooid, zendt de rechter-commissaris de daarop betrekking hebbende stukken aan de officier van justitie. Een afschrift zendt hij aan de verdachte.
Artikel 36c
1. Op het onderzoek van de rechter-commissaris zijn de bepalingen van de tweede tot en met vijfde afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 207 en 208, derde lid.
2. Van de beëindiging van het onderzoek wordt door de rechter-commissaris aan de officier van justitie en aan de verdachte schriftelijk kennis gegeven.
Artikel 36d
Een verzoek bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, 36a, eerste lid, of 36a, tweede lid, kan ook door de raadsman van de verdachte worden gedaan.
Artikel 36e
1. Zolang de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, kan de rechter-commissaris ten aanzien van het feit waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, ambtshalve bepaalde handelingen van onderzoek verrichten.
2. Artikel 36c is van overeenkomstige toepassing.
Titel III. De raadsman
Algemeene bepaling
Artikel 37
Als raadslieden worden slechts toegelaten in Nederland ingeschreven advocaten. Eveneens worden toegelaten de personen bedoeld in artikel 16b dan wel 16h van de Advocatenwet, indien zij samenwerken met een in Nederland ingeschreven advocaat, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 16e respectievelijk 16j van de Advocatenwet.
Eerste afdeeling. Keuze van een raadsman
Artikel 38
1. De verdachte is te allen tijde bevoegd een of meer raadslieden te kiezen.
2. Tot de keuze van een of meer raadslieden is ook de wettige vertegenwoordiger van den verdachte bevoegd.
3. Is de verdachte verhinderd van zijn wil te dien aanzien te doen blijken en heeft hij geen wettigen vertegenwoordiger, dan is zijn echtgenoot of geregistreerde partner of de meest gereede der bloed– of aanverwanten, tot den vierden graad ingesloten, tot die keuze bevoegd.
4. De ingevolge het tweede of het derde lid gekozen raadsman treedt af, zoodra de verdachte zelf een raadsman heeft gekozen.
Artikel 39
1. De gekozen raadsman geeft van zijn optreden als zoodanig, wanneer de officier van justitie reeds in de zaak betrokken is, schriftelijk kennis aan den griffier. Is dat nog niet het geval, dan geeft hij van zijn optreden schriftelijk kennis aan den in de zaak betrokken hulpofficier.
2. Indien hij een gekozen of toegevoegden raadsman vervangt, geeft hij ook daarvan overeenkomstig de bepaling van het voorgaande lid kennis.
3. Van den inhoud eener overeenkomstig dit artikel tot den griffier gerichte kennisgeving verwittigt deze onverwijld schriftelijk het openbaar ministerie, bovendien, in geval van een gerechtelijk vooronderzoek, den rechter-commissaris, en, in geval van het voorgaande lid, den vervangen raadsman.
4. Door deze mededeeling neemt de werkzaamheid van den vervangen toegevoegden of vroeger gekozen raadsman een einde.
Tweede afdeeling. Toevoeging van een raadsman
Artikel 40
1. Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand kan ingeschreven advocaten die zich daartoe bereid hebben verklaard, aanwijzen voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand aan in verzekering gestelde verdachten.
2. Is een krachtens het voorgaande lid aangewezen advocaat beschikbaar voor het verlenen van rechtsbijstand aan een in verzekering gestelde verdachte, dan treedt hij, voor de duur van de inverzekeringstelling, als diens raadsman op. De officier van justitie of een hulpofficier licht de advocaat onverwijld omtrent de inverzekeringstelling in.
3. In gevallen waarin geen advocaat beschikbaar is voor het verlenen van rechtsbijstand op de voet van het bepaalde in de voorgaande leden, brengt de officier van justitie of de hulpofficier dit onverwijld ter kennis van de voorzitter van de rechtbank. Deze geeft een last aan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand dat voor de duur van de inverzekeringstelling een raadsman aan de verdachte toevoegt.
4. De in dit artikel bedoelde aanwijzingen en kennisgevingen geschieden overeenkomstig door de Minister van Justitie vast te stellen bepalingen.
5. Het tweede en het derde lid blijven buiten toepassing indien de verdachte een gekozen raadsman heeft.
6. De krachtens het tweede of het derde lid toegevoegde raadsman treedt ook als raadsman voor de verdachte op tijdens de behandeling door de rechtbank van het hoger beroep van de officier van justitie als bedoeld in artikel 59c.
Artikel 41
1. Aan de verdachte die geen raadsman heeft, wordt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman toegevoegd;
a. wanneer zijn bewaring of gevangenneming is bevolen, dan wel, indien de verdachte niet in verzekering was gesteld, wanneer zijn bewaring of gevangenneming is gevorderd, op ambtshalve last van de voorzitter van de rechtbank;
b. wanneer hoger beroep is ingesteld tegen het eindvonnis in eerste aanleg en het een zaak betreft waarin zijn voorlopige hechtenis is bevolen, op ambtshalve last van de voorzitter van het gerechtshof.
2. Het openbaar ministerie geeft aan de voorzitter van de rechtbank, dan wel van het gerechtshof, onverwijld schriftelijk kennis dat een last op grond van het eerste lid noodzakelijk is.
Artikel 42
1. Op verzoek van de verdachte wordt hem door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een raadsman toegevoegd, wanneer hij – anders dan krachtens een bevel tot inverzekeringstelling – rechtens van zijn vrijheid is beroofd en een vervolging tegen hem is aangevangen, tenzij hij door de duur van zijn vrijheidsberoving niet in zijn verdediging kan zijn of worden geschaad.
2. Bevoegd tot het geven van een last tot toevoeging overeenkomstig het voorgaande lid is de voorzitter van de rechtbank, dan wel van het gerechtshof, waarvoor de zaak moet dienen.
3. Voor zover de wet niet op andere wijze in de toevoeging voorziet, kan het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, overeenkomstig het bepaalde in artikel 44 van de Wet op de rechtsbijstand, aan de verdachte op diens verzoek een raadsman toevoegen.
Artikel 43
1. De toevoeging van een raadsman, anders dan krachtens artikel 40, geschiedt voor de gehele aanleg waarin zij heeft plaats gehad.
2. De toevoeging van een raadsman aan degene die krachtens een bevel tot voorlopige hechtenis is gedetineerd, is in iedere aanleg kosteloos.
Artikel 44
1. Omtrent zijn bevoegdheid om toevoeging van een raadsman te verzoeken wordt de verdachte ingelicht:
a. in geval van enig onderzoek door de rechter-commissaris, door deze of door hem die in opdracht van de rechter-commissaris met het verhoor is belast, bij het eerste verhoor;
b. in geval van aantekening van hoger beroep of beroep in cassatie, door de griffier.
2. De bevoegdheid van de verdachte om toevoeging van een raadsman te verzoeken, wordt bovendien bij de betekening van de dagvaarding tot het eerste verhoor tijdens een gerechtelijk vooronderzoek, van de dagvaarding ter terechtzitting, van een kennisgeving van verdere vervolging, van een door het openbaar ministerie ingesteld hoger beroep of beroep in cassatie, en van de kennisgeving van de dag der behandeling in cassatie, vermeld in het gerechtelijk schrijven door uitreiking waarvan de betekening geschiedt.
Artikel 45
1. Bij verhindering of ontstentenis van de toegevoegde raadsman wordt zo nodig aan de verdachte onverwijld een andere raadsman toegevoegd.
2. Op verzoek van de toegevoegde raadsman of van de verdachte kan een andere raadsman worden toegevoegd.
3. Toevoeging van een andere raadsman geschiedt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand dat de te vervangen raadsman heeft toegevoegd. In geval de raadsman is toegevoegd op last van een rechterlijke autoriteit, geschiedt de vervanging na een daartoe strekkende last van die autoriteit.
4. Blijkt van de verhindering of ontstentenis van de raadsman pas op de terechtzitting, dan geeft de voorzitter last tot toevoeging van een andere raadsman.
Artikel 46
1. De toegevoegde raadsman kan de waarneming van bepaalde verrichtingen namens hem door een andere advocaat doen geschieden.
2. Verstrekt de toegevoegde raadsman een opdracht overeenkomstig het voorgaande lid, omdat hij zich anders ter verlening van bijstand zou moeten begeven naar een ander arrondissement dan dat der rechtbank waarbij hij is ingeschreven, en is de in zijn plaats optredende advocaat wel daarin gevestigd, dan wordt deze laatste, met betrekking tot de vervanging, als toegevoegde raadsman aangemerkt.
Artikel 47
Van elke door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand gedane toevoeging wordt onverwijld, op de wijze door de Minister van Justitie te bepalen, kennis gegeven aan het openbaar ministerie, de raadsman, de verdachte en, in geval van een gerechtelijk vooronderzoek, tevens aan de rechter-commissaris.
Artikel 48
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gegeven omtrent de beloning van toegevoegde raadslieden – met inbegrip van advocaten die overeenkomstig artikel 40, eerste en tweede lid, als raadsman optreden – en de vergoeding van door hen gemaakte onkosten, alsmede, zonodig, omtrent de wijze van vaststelling daarvan door de rechter. Daarbij kan worden bepaald dat rechterlijke beslissingen ter zake niet vatbaar zullen zijn voor hoger beroep en cassatie.
Artikel 49
1. Indien een raadsman is toegevoegd, kunnen diens belooning en vergoeding op de goederen van den verdachte worden verhaald, voor zoover de Minister van Justitie dit wenschelijk oordeelt. Met betrekking tot de berekening van het bedrag der belooning of vergoeding kunnen regelen worden gesteld bij algemeenen maatregel van bestuur.
2. Het verhaal geschiedt slechts na machtiging van dien Minister uit kracht van een bevelschrift van tenuitvoerlegging, af te geven door den voorzitter van het college, aan te wijzen bij algemeenen maatregel van bestuur, op de daarbij te bepalen wijze. Het verhaal kan niet meer plaats vinden, indien sedert de dagteekening van het bevelschrift drie maanden zijn verloopen.
Derde afdeeling. Bevoegdheden van den raadsman betreffende het verkeer met den verdachte en de kennisneming van processtukken
Artikel 50
1. De raadsman heeft vrijen toegang tot den verdachte die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van den inhoud door anderen wordt kennis genomen, een en ander onder het vereischte toezicht, met inachtneming van de huishoudelijke reglementen, en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.
2. Indien uit bepaalde omstandigheden een ernstig vermoeden voortvloeit dat het vrije verkeer tusschen raadsman en verdachte hetzij zal strekken om den verdachte bekend te maken met eenige omstandigheid waarvan hij in het belang van het onderzoek tijdelijk onkundig moet blijven, hetzij wordt misbruikt voor pogingen om de opsporing der waarheid te belemmeren, kan tijdens het gerechtelijk vooronderzoek de rechter-commissaris, en overigens tijdens het voorbereidende onderzoek de officier van justitie, telkens bevelen dat de raadsman geen toegang tot den verdachte zal hebben of dezen niet alleen zal mogen spreken en dat brieven of andere stukken, tusschen raadsman en verdachte gewisseld, niet zullen worden uitgereikt. Het bevel omschrijft de bepaalde omstandigheden in den voorgaanden zin bedoeld; het beperkt de vrijheid van verkeer tusschen raadsman en verdachte niet meer en wordt voor niet langer gegeven, dan door die omstandigheden wordt gevorderd, en is in elk geval slechts gedurende ten hoogste zes dagen van kracht. Van het bevel geschiedt schriftelijke mededeeling aan den raadsman en aan den verdachte.
3. De rechter-commissaris of de officier van justitie onderwerpt het bevel onverwijld aan het oordeel van de rechtbank, waartoe hij behoort. De rechtbank beslist zoo spoedig mogelijk na den raadsman te hebben gehoord, althans schriftelijk opgeroepen. De rechtbank kan bij hare beslissing het bevel opheffen, wijzigen of aanvullen.
4. Alle belemmeringen van het vrij verkeer tussen raadsman en verdachte, welke ingevolge een der beide voorgaande leden bevolen zijn, nemen een einde zodra het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten of geëindigd, of, ingeval een gerechtelijk vooronderzoek niet heeft plaatsgehad, zodra de kennisgeving van verdere vervolging of de dagvaarding ter terechtzitting in eerste aanleg aan de verdachte is betekend.
Artikel 50a
1. Ingeval een bevel als bedoeld in artikel 50 is gegeven, brengt de officier van justitie of de rechter-commissaris dit onverwijld ter kennis van de voorzitter van de rechtbank. Deze voegt onverwijld een raadsman aan de verdachte toe.
2. De krachtens het eerste lid toegevoegde raadsman treedt, zolang het bevel van kracht is en voor zover het vrije verkeer tussen raadsman en verdachte daardoor wordt beperkt, als zodanig op.
Artikel 51
Ten aanzien van de bevoegdheid van den raadsman tot de kennisneming van processtukken en het bekomen van afschrift daarvan vinden de artikelen 30–34 overeenkomstige toepassing. Van alle stukken die ingevolge dit wetboek ter kennis van de verdachte worden gebracht ontvangt de raadsman onverwijld afschrift.
Titel IIIA. Het slachtoffer
Eerste afdeling. Rechten van het slachtoffer
Artikel 51a
1. Als slachtoffer wordt aangemerkt degene die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden. Met het slachtoffer wordt gelijkgesteld de rechtspersoon die als rechtstreeks gevolg van een strafbaar feit vermogensschade of ander nadeel heeft ondervonden.
2. De officier van justitie draagt zorg voor een correcte bejegening van het slachtoffer.
3. Aan het slachtoffer dat daarom verzoekt, wordt door de politie en de officier van justitie mededeling gedaan van de aanvang en voortgang in de zaak tegen de verdachte. In het bijzonder wordt ten minste door de politie schriftelijk mededeling gedaan van het afzien van opsporing of het inzenden van een proces-verbaal tegen een verdachte. De officier van justitie doet schriftelijk mededeling van de aanvang en de voortzetting van de vervolging, van de datum en het tijdstip van de terechtzitting en van de einduitspraak in de strafzaak tegen de verdachte. In daartoe aangewezen gevallen en in ieder geval indien sprake is van een misdrijf als bedoeld in artikel 51e, vierde lid, doet hij desgevraagd tevens mededeling van de invrijheidstelling van de verdachte of veroordeelde.
4. Op verzoek van het slachtoffer wordt tevens mededeling gedaan van de mogelijkheden volgens welke hij schadevergoeding kan verkrijgen.
Artikel 51b
1. Op verzoek van het slachtoffer wordt door de officier van justitie toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting wordt deze toestemming verleend door het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd en overigens door de officier van justitie.
2. Het slachtoffer kan aan de officier van justitie verzoeken documenten die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier toe te voegen.
3. In het belang van het onderzoek, dan wel in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, van de opsporing of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, kan de officier van justitie de kennisneming van bepaalde processtukken of het toevoegen van documenten weigeren.
4. Bij toepassing van het derde lid doet de officier van justitie schriftelijk mededeling van zijn beslissing aan het slachtoffer. Binnen veertien dagen na deze mededeling kan het slachtoffer een bezwaarschrift indienen bij het gerecht waartoe de officier van justitie behoort. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk.
5. De wijze waarop de kennisneming van de processtukken geschiedt, kan worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur.
6. Het slachtoffer kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ter griffie afschrift krijgen overeenkomstig het bij of krachtens artikel 17 van de Wet tarieven in strafzaken bepaalde.
Artikel 51c
1. Het slachtoffer kan zich doen bijstaan.
2. Het slachtoffer kan zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze verklaart daartoe uitdrukkelijk gevolmachtigd te zijn, of door een gemachtigde die daartoe een bijzondere en schriftelijke volmacht heeft.
3. Indien het slachtoffer de Nederlandse taal niet of niet voldoende beheerst, kan hij zich laten bijstaan door een tolk.
Artikel 51d
De artikelen 51a tot en met 51c zijn van overeenkomstige toepassing op de nabestaanden, bedoeld in artikel 51e, tweede lid, en op de personen, bedoeld in artikel 51f, tweede lid.
Artikel 51e
1. Het slachtoffer of een nabestaande kan op de terechtzitting een verklaring afleggen over de gevolgen die de strafbare feiten genoemd in het vierde lid bij hem teweeg hebben gebracht. Van het voornemen daartoe geeft hij voor de aanvang van de terechtzitting schriftelijk kennis aan de officier van justitie, opdat deze hem tijdig kan oproepen.
2. Tot de nabestaanden die voor oproeping op grond van het eerste lid in aanmerking komen, behoren:
a. de echtgenoot of geregistreerde partner of levensgezel, bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze;
b. de bloedverwanten in de rechte lijn in de eerste graad en bij afwezigheid dan wel niet in staat of bereid zijn van deze, de bloedverwanten in de zijlijn in de tweede graad.
3. Tot de slachtoffers of nabestaanden die van het spreekrecht gebruik kunnen maken, behoort de minderjarige die de leeftijd van twaalf jaar heeft bereikt. Hetzelfde geldt voor de minderjarige die die leeftijd nog niet heeft bereikt en die in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.
4. Het spreekrecht kan worden uitgeoefend indien het tenlastegelegde feit een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, dan wel een van de misdrijven genoemd in de artikelen 240b, 247, 248a, 248b, 249, 250, 273f, eerste lid, 285, 285b, 300, tweede en derde lid, 301, tweede en derde lid, 306 tot en met 308 en 318 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Tweede afdeling. Schadevergoeding
Artikel 51f
1. Degene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, kan zich terzake van zijn vordering tot schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen zich voegen diens erfgenamen terzake van hun onder algemene titel verkregen vordering en de personen, bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek terzake van de daar bedoelde vorderingen.
3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen kunnen zich eveneens voor een deel van hun vordering voegen.
4. Zij die om in een burgerlijk geding in rechte te verschijnen, bijstand behoeven of vertegenwoordigd moeten worden, hebben om zich overeenkomstig het eerste lid te voegen, in het strafproces de bijstand of vertegenwoordiging eveneens nodig. Een machtiging van de kantonrechter, als bedoeld in artikel 349, lid 1, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek, is voor die vertegenwoordiger niet vereist. Ten aanzien van de verdachte zijn de bepalingen betreffende bijstand of vertegenwoordiging, nodig in burgerlijke zaken, niet van toepassing.
5. Indien de officier van justitie een vervolging instelt of voortzet, doet hij de benadeelde partij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling. Indien de zaak ter terechtzitting zal worden behandeld, deelt de officier van justitie de benadeelde partij zo spoedig mogelijk het tijdstip van behandeling mee.
Artikel 51g
1. Bij de mededeling op grond van artikel 51a, derde lid, dat vervolging tegen een verdachte wordt ingesteld, zendt de officier van justitie een formulier voor voeging toe. Voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt de voeging door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt plaats door middel van een door Onze Minister van Justitie vastgesteld formulier en bevat de naam, voornamen, geboortedatum en woon– en verblijfplaats van de benadeelde partij.
2. De officier van justitie doet van de voeging zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de verdachte en, in het in het vierde lid bedoelde geval, aan diens ouders of voogd.
3. Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, bij de rechter uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 311 het woord te voeren. Deze opgave kan ook mondeling worden gedaan.
4. Indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt zij geacht te zijn gericht tegen diens ouders of voogd.
Artikel 51h
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende bemiddeling tussen de verdachte en het slachtoffer.
Titel IIIC.: De deskundige
Artikel 51i
1. Op de wijze bij de wet bepaald wordt een deskundige benoemd met een opdracht tot het geven van informatie over of het doen van onderzoek op een terrein, waarvan hij specifieke of bijzondere kennis bezit.
2. Bij de benoeming worden de opdracht die ten behoeve van het onderzoek in de strafzaak moet worden vervuld en de termijn binnen welke de deskundige het schriftelijk verslag uitbrengt, vermeld.
3. Aan de deskundige wordt tevens opgedragen naar waarheid, volledig en naar beste inzicht verslag uit te brengen.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de kwalificaties waarover bepaalde deskundigen moeten beschikken en over de wijze waarop in de overige gevallen de specifieke deskundigheid van personen kan worden bepaald of getoetst.
Artikel 51j
1. Ieder die tot deskundige is benoemd, is verplicht de door de rechter opgedragen diensten te bewijzen.
2. De rechter kan de deskundige geheimhouding opleggen.
3. De deskundige kan zich verschonen in de gevallen bedoeld in de artikelen 217 tot en met 219a.
4. De deskundige ontvangt uit ’s rijks kas een vergoeding op de wijze bij de wet bepaald. De rechter-commissaris kan, onverminderd artikel 591, beslissen dat een deskundige die onderzoek op verzoek van de verdachte heeft uitgevoerd dat in het belang van het onderzoek is gebleken, uit ’s rijks kas een vergoeding ontvangt. Deze vergoeding bedraagt niet meer dan die welke de op vordering van de officier van justitie benoemde deskundige ontvangt.
Artikel 51k
1. Er is een landelijk openbaar register van gerechtelijke deskundigen, dat wordt beheerd op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze. Bij deze algemene maatregel van bestuur wordt het orgaan ingesteld dat met deze taak wordt belast.
2. Bij benoeming van een deskundige die niet is opgenomen in het register, bedoeld in het eerste lid, wordt gemotiveerd op grond waarvan hij als deskundige wordt aangemerkt.
Artikel 51l
1. De deskundige brengt aan zijn opdrachtgever een met redenen omkleed verslag uit. Hij geeft daarbij zo mogelijk aan welke methode hij heeft toegepast, in welke mate deze methode en de resultaten daarvan betrouwbaar kunnen worden geacht en welke bekwaamheid hij heeft bij de toepassing van de methode.
2. Het verslag wordt schriftelijk uitgebracht, tenzij de rechter bepaalt dat dit mondeling kan geschieden.
3. De deskundige verklaart het verslag naar waarheid, volledig en naar beste inzicht te hebben opgesteld. Het verslag is gebaseerd op wat zijn wetenschap en kennis hem leren omtrent datgene wat aan zijn oordeel onderworpen is.
Artikel 51m
1. De rechter kan de deskundige ambtshalve horen, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte. De rechter kan zijn dagvaarding bevelen. Ten aanzien van de deskundige en zijn verhoor vinden de artikelen 211 tot en met 213 overeenkomstige toepassing.
2. De deskundige wordt bij zijn verhoor op de terechtzitting beëdigd dat hij naar waarheid en zijn geweten zal verklaren.
3. Ten aanzien van de deskundige wordt geen bevel tot gijzeling verleend.
Titel IV. Eenige bijzondere dwangmiddelen
Eerste afdeeling. Aanhouding en inverzekeringstelling
Artikel 52
Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd de identiteit van de verdachte vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin, en hem daartoe staande te houden.
Artikel 53
1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.
2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.
3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid.
4. Geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze den aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van mogelijk in beslag genomen voorwerpen, die dan handelt overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid en, zo nodig, de artikelen 156 en 157.
Artikel 54
1. Ook buiten het geval van ontdekking op heeter daad is de officier van justitie bevoegd den verdachte van eenig strafbaar feit waarvoor voorloopige hechtenis is toegelaten, aan te houden en naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.
2. Kan het optreden van den officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt gelijke bevoegdheid toe aan ieder zijner hulpofficieren. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan den officier van justitie.
3. Kan ook het optreden van een dier hulpofficieren niet worden afgewacht, dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd den verdachte aan te houden, onder verplichting zorg te dragen dat hij onverwijld voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid. Op den hulpofficier voor wien de verdachte wordt geleid, is de tweede zin van het voorgaande lid van toepassing.
4. Een bevoegdheid tot aanhouding buiten het geval van ontdekking op heterdaad komt toe aan een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat die op door het volkenrecht toegelaten wijze grensoverschrijdend het achtervolgingsrecht in Nederland uitoefent, onder de verplichting ten aanzien van de aangehoudene te handelen als in het derde lid omschreven.
Artikel 55
1. In geval van ontdekking op heeter daad van een misdrijf kan ieder, ter aanhouding van den verdachte, elke plaats betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner en van de plaatsen, genoemd in artikel 12 van de Algemene wet op het binnentreden (Stb. 1994, 572).
Правообладателям!
Данное произведение размещено по согласованию с ООО "ЛитРес" (20% исходного текста). Если размещение книги нарушает чьи-либо права, то сообщите об этом.Читателям!
Оплатили, но не знаете что делать дальше?