Текст книги "De Opkomst Van De Heldhaftige"
Автор книги: Morgan Rice
Жанр: Зарубежное фэнтези, Зарубежная литература
Возрастные ограничения: +16
сообщить о неприемлемом содержимом
Текущая страница: 6 (всего у книги 18 страниц) [доступный отрывок для чтения: 6 страниц]
HOOFDSTUK NEGEN
Kyra worstelde tegen het zware net terwijl het op haar neerviel. Ze probeerde wanhopig vrij te breken. Het net, dat gemaakt was van een gaas van staal en touw, moest wel honderd kilo hebben gewogen, en ze werd tegen de grond gedrukt terwijl de mannen het strak trokken.
Ze trokken harder, en ze werd met haar gezicht naar beneden in de sneeuw gedrukt. Andor en Leo gromden venijnig, bokkend, worstelend. Leo draaide zich om en liet zijn tanden in het net liet zinken, maar het was nutteloos; het staal was te hard om doorheen te bijten.
Terwijl Kyra de Pandesiaanse soldaten op hen af zag komen met zwaarden en hellebaarden, vervloekte ze zichzelf om het feit dat ze niet waakzamer was geweest. Ze wist dat als ze geen uitweg vond, ze allemaal gevangen genomen zouden worden, en deze keer zou er een hoogstwaarschijnlijke dood op volgen. Ze kon dat niet laten gebeuren. En ze kon haar vader niet in de steek laten. Ze moest ontsnappen, ongeacht de prijs.
Kyra worstelde en reikte naar haar staf, maar ze kon er niet bij. Ze probeerde wanhopig los te breken, en ze wist dat ze zich in een ernstige situatie bevonden.
Ineens klink er een afschuwelijk geluid, als een leeuw die uit zijn kooi brak, en tot Kyra’s verbazing begon het net langzaam omhoog te komen. Kyra keek om en zag Andor, die zijn ongelooflijke kracht gebruikte om overeind te komen. Hij draaide zijn nek, en reet er dwars doorheen met zijn tanden.
Het was het meest fantastische dat Kyra ooit had gezien. Dit miraculeuze beest, het toonbeeld van pure kracht, reet door het stalen touw heen en scheurde het aan stukken. Hij stond op en trok het net met zich mee, en een moment later was Kyra weer vrij.
Andor sprong naar voren en liet zijn tanden in de borst van de dichtstbijzijnde soldaat zinken, wiens ogen groot werden bij de aanblik van Andor. De man was op slag dood.
Andor zwaaide zijn hoofd opzij en terwijl een andere soldaat met een zwaard op hem af kwam, gebruikte hij zijn tanden om hem in zijn borst te bijten.
Twee andere soldaten vielen hem van achteren aan, en Andor schopte hen. Zijn tap was zo krachtig dat hun ribben braken, en ze bewusteloos tegen de grond gingen.
Kyra zag een soldaat zijn kruisboog op Andor richten, en ze besefte dat hij binnen een moment dodelijk gewond zou raken. Ze werd overspoeld door een golf van paniek toen ze besefte dat ze nooit op tijd bij hem zou kunnen komen.
“LEO!” schreeuwde ze. Ze wist instinctief dat Leo, die dichterbij stond, zou weten wat hij moest doen.
Leo kwam meteen in actie: hij rende door de sneeuw, sprong in de lucht en landde met vier poten tegelijk op de borst van de soldaat, waarna hij zijn tanden in de keel van de man zette. Hij pinde hem tegen de grond en de pijl vloog onschuldig de lucht in. Andors leven was gespaard.
Twee andere soldaten kwamen naar voren en richtten hun bogen op Andor. Kyra haalde haar staf tevoorschijn, trok hem uit elkaar en wierp beide helften naar de soldaten. Ze vlogen als speren door de lucht, en boorden zich elk in de borst van een soldaat. De mannen schreeuwen het uit terwijl ze op hun rug vielen en hun pijlen schoten omhoog, tegen de takken aan, en lieten een berg sneeuw vallen.
Kyra hoorde een geluid en voelde iets langs haar hoofd zoeven. Ze draaide zich om en zag een speer voorbij vliegen, die haar maar net miste. Ze zag nog twee soldaten op zich af komen, nu nauwelijks zes meter bij haar vandaan. Ze trokken hun zwaarden en leken vastberaden om haar te doden.
Kyra dwong zichzelf om zich te concentreren: ze haalde haar boog tevoorschijn, legde er een pijl in en vuurde. Ze wachtte niet om te zien of ze haar doelwit had geraakt voor ze weer vuurde.
Elke pijl belandde in de borst van een aanvaller, en ze gingen tegen de grond.
Kyra vroeg zich af hoeveel soldaten er nog uit deze duistere bossen tevoorschijn zouden komen, en op dat moment hoorde ze een geluid achter zich. Ze draaide zich om, te laat, en besefte dat ze was beslopen door een soldaat. Hij haalde uit naar haar arm en ze zette zich schrap. De man was te dichtbij om zijn aanval af te weren.
De soldaat schreeuwde het uit en viel dood in de sneeuw. Kyra staarde verbijsterd naar hem en vroeg zich af wat er gebeurd was.
Ze keek op en zag Dierdre een paar meter verderop staan, haar boog in haar handen. Ze keek neer, zag de pijl uit de rug van de soldaat steken, en werd overspoeld door dankbaarheid. Ze zag een felheid in de ogen van haar vriendin die ze nog niet eerder had gezien, en ze kon zien dat de wraak die ze op de Pandesiaanse soldaten nam cathartisch voor haar was.
Even dacht Kyra dat de strijd voorbij was – maar toen hoorde ze ineens geritsel tussen de bomen, en toen ze omkeek zag ze een soldaat er van door gaan. Ze herinnerde zich wat er de vorige keer was gebeurd toen ze iemand had laten ontsnappen, en zonder na te denken draaide ze zich om, richtte haar boog, en vuurde.
De pijl raakte de man in zijn rug, en hij viel met zijn gezicht naar beneden in de sneeuw. Dierdre keek haar verrast aan, maar deze keer voelde Kyra geen spijt. Kyra vroeg zich af wat er met haar gebeurde. Waar veranderde ze in?
Kyra stond daar hijgend in de stilte en liet haar blik over het bloedbad glijden. De soldaten lagen in de sneeuw, die langzaam rood kleurde van het bloed. Allemaal dood. Ze keek naar Andor, Leo en Dierdre, en begon zich langzaam te realiseren dat ze hadden gewonnen. Ze waren een eenheid geworden.
Kyra kuste Leo’s kop en liep toen naar Andor, die nog steeds naar de dode soldaten gromde. Ze streelde hem door zijn manen.
“Het is je gelukt, jongen,” zei ze dankbaar tegen hem. “Je hebt ons bevrijd.”
Andor maakte een geluid, als een soort gespin, alleen dan harder, en voor het eerst leek hij iets te verzachten.
Dierdre schudde spijtig haar hoofd.
“Je had gelijk,” zei ze. “Het was dom van me om hier te komen. Het spijt me.”
Kyra herinnerde zich het voedsel. Ze draaide zich om en keek tussen de bomen door naar de open plek. De varkens hingen nog steeds aan het spit, en de honderden Pandesiaanse soldaten hadden hen nog steeds niet in de gaten. Ze zag de wagens, de gezichten van de jongens, en het verscheurde haar.
“We hebben geluk dat ze ons niet gezien hebben,” zei Dierdre. “Dit was zeker een patrouille groep. Laten we gaan. We moeten hier zo snel mogelijk vandaan zien te komen, voordat zij ons ook in de gaten krijgen.”
Maar Kyra schudde langzaam haar hoofd.
“Ik dacht het tegenovergestelde,” antwoordde Kyra.
Dierdre fronste.
“Wat bedoel je?”
Kyra wierp een blik over haar schouder, naar het spoor dat naar de vrijheid leidde, en ze wist dat het het veiligste zou zijn om snel en stilletjes weg te rijden, en haar missie te vervolgen.
Maar tegelijkertijd had ze het gevoel dat ze omwegen die je op een reis maakte, soms het belangrijkst waren. Ze had het gevoel alsof ze op de proef werd gesteld. Hoe vaak had haar vader haar niet verteld dat de ultieme test van het leven was om niemand achter te laten? Het maakte niet uit hoe ver je ging, hoe hoog je klom, of hoe bekend je was, aan het einde van de dag, zo had hij gezegd, was het enige waar je iemand op kon beoordelen niet hoe ver hij was gekomen, maar hoe vaak hij achterom had gekeken. En hoeveel mensen hij met zich mee had genomen.
Ze begon het te begrijpen. Dit was haar test: een open weg naar de vrijheid, naar veiligheid. Of een weg van gevaar, aan de andere kant van die open plek, om jongens te bevrijden die ze niet eens kende. Het was, zo dacht ze, het juiste om te doen. En was rechtvaardigheid niet het belangrijkste van alles?
Het brandde in haar aderen. Ze moest haar leven riskeren, hoe gevaarlijk het ook was. Als ze hen de rug zou toekeren, wat bleef er dan nog van haar over?
“Je denkt toch niet wat ik denk dat je denkt?” vroeg Dierdre ongelovig.
Kyra knikte.
“Het is een grote open plek,” zei ze, terwijl er zich een plannetje in haar hoofd begon te vormen. “Maar onze paarden zijn snel.”
“En wat dan?” vroeg Dierdre. “Dat is een leger. We kunnen ze nooit te snel af zijn. En we kunnen ze niet verslaan. Het zou onze dood betekenen.”
Kyra schudde haar hoofd.
“We galopperen naar de wagens. We zullen die jongens bevrijden, en zodra zij los zijn, hebben de Pandesianen een veel groter probleem.”
Dierdre glimlachte breed.
“Je bent wild en roekeloos,” zei ze. “Daarom mag ik je zo graag.”
De twee wisselden een glimlach uit, en zonder nog een woord te zeggen bestegen ze hun paarden en galoppeerden ze er vandoor.
Ze stormden de open plek op. Kyra’s hart ging hevig tekeer terwijl ze in het maanlicht door de sneeuw barstte. De honderden Pandesianen aan de andere kant van de open plek hadden haar nog niet gezien. Ze wist dat als ze haar in de gaten zouden krijgen voor ze dichtbij genoeg was, ze het nooit zouden halen.
Kyra klemde het zwaard dat ze van één van de gevallen soldaten had mee gepakt in haar hand. Niemand had hen door. De mannen waren blijkbaar te veel afgeleid door hun kampvuren, hun feestmaal en hun alcohol om rekening te houden met een nachtelijke aanval.
Kyra scheurde over de open plek. De adrenaline stroomde zo hard door haar heen dat ze nauwelijks helder kon zien. Terwijl ze het einde van de open plek naderde en de wagens dichterbij kwamen, begon ze de jongens beter te onderscheiden. Ze keken wanhopig uit hun ogen. Op een gegeven moment begonnen een aantal jongens haar in de gaten te krijgen, en hun ogen vulden zich ineens met hoop.
“Hierheen!” doorbrak één van de jongens de nachtelijke stilte.
“Bevrijd ons!” schreeuwde een ander.
De jongens in de wagens begonnen te schreeuwen en met hun ijzeren boeien tegen de tralies aan te slaan. Kyra wenste dat ze stil werden, maar het was al te laat – de Pandesianen hadden haar gezien.
“Jij daar! Stop!” beval een Pandesiaan.
De soldaten sprongen op en gingen in de aanval.
Kyra’s hart bonsde terwijl ze zich realiseerde dat haar tijd krap was; als ze deze jongens niet kon bevrijden voor de Pandesianen bij haar waren, zou ze gedood worden. Zij en Dierdre dreven hun paarden aan, hieven hun zwaarden en stormden op de met schreeuwende jongens gevulde wagens af.
Kyra vertraagde niet eens terwijl ze naar de zijkant van één van de wagens galoppeerde en met haar zwaard de dikke, ijzeren kettingen doorhakte. De vonken vlogen alle kanten op terwijl de ketting met een luid gekletter op de grond viel.
De metalen tralies ging krakend open, en er volgde een opgewonden geschreeuw terwijl tientallen jongens de wagen uit stroomden, de sneeuw in. Sommigen droegen laarzen, anderen hadden blote voeten. Sommigen renden het bos in; maar de meesten draaiden zich om en gingen, met wraak in hun ogen, op de naderende Pandesiaanse soldaten af.
Kyra en Dierdre raceten van de ene wagen naar de andere om de kettingen door te hakken. Eén van de getraliede hekken gaf niet mee, en Leo sprong naar voren, zette zijn tanden in de tralies en trok het hek open. Bij een ander hek dat niet open ging trapte Andor er net zo lang tegen aan tot het in elkaar viel.
Honderden jongens stroomden de open plek op. Ze hadden geen wapens, maar ze hadden een hart, en een verlangen naar wraak op hun gijzelnemers. De Pandesiaanse soldaten moesten het beseft hebben, want terwijl ze aanvielen vulden hun ogen zich ineens met twijfel.
De jongens schreeuwden en stormden als één op de soldaten af. De Pandesianen trokken hun zwaarden en wisten een aantal van de jongens te doden – maar de jongens kwamen te snel, en al spoedig hadden de soldaten geen ruimte meer om te manoeuvreren. Ze werden door de menigte van jongens tegen de grond getackeld, en de strijd veranderde in een man-tegen-man gevecht. Een aantal jongens sloegen de soldaten bewusteloos, stripten hun van hun wapens en vielen de anderen aan. Spoedig was het leger van jongens bewapend.
Het bos vulde zich met het geschreeuw en gekrijs van de bevrijde jongens en de stervende Pandesiaanse soldaten.
Kyra wisselde een tevreden blik uit met Dierdre. Hun werk was gedaan hier. De jongens waren vrij – nu was het aan hen om te winnen.
Kyra draaide zich om en racete naar de bomen, weg van de open plek en het geschreeuw van jongens en mannen. Kyra voelde pijlen vlak langs haar hoofd zoeven, en toen ze omkeek zag ze dat een aantal Pandesiaanse boogschutters hun zinnen op hen hadden gezet. Ze spoorde Andor aan om sneller te gaan, en met één laatste krachtsinspanning stormden ze het bos weer in, omhelsd door de duisternis. Er zeilde nog een laatste pijl langs die haar op een haar na miste, en zich met een klap in een boom boorde.
Ze reden terug de duisternis in, richting het noorden, richting de zee, waar die dan ook was. Achter hen vervaagden de geluiden van de strijd, van de honderden jongens die hun vrijheid omarmden. Ze had geen idee wat de toekomst zou brengen, maar het maakte niet uit: ze was niet teruggedeinsd voor een gevecht, en dat betekende meer dan wat dan ook.
HOOFDSTUK TIEN
Duncan liet een luide strijdkreet uit en leidde zijn mannen terwijl hij onbevreesd naar voren stormde, klaar om de confrontatie aan te gaan met het Pandesiaanse leger dat uit de Esephaanse barakken stroomde. De mannen waren duidelijk al bekomen van de eerste schrik, van hun vloot die in de haven in brand was gestoken, en Duncan had zichzelf verrast door alle schade die hij had weten te veroorzaken. De nachtelijke hemel stond in vuur en vlam, evenals de resten van hun vloot.
Maar hoe veel schade hij ook had aangericht, er was nog altijd dit leger, dit Pandesiaanse garnizoen die op het land was gestationeerd, en zijn mannen waren zwaar in de minderheid. Ze bleven door de stenen poorten naar buiten stromen, allemaal professionele soldaten, goed bewapend, goed getraind en klaar voor de strijd. Duncan wist dat de echte strijd nog niet eens begonnen was.
Duncan was trots om te zien dat geen van zijn mannen terugdeinsden. Ze reden dapper naast hem, zoals hij al gehoopt had. Ze hadden allemaal hun paarden bestegen en galoppeerden dapper op de vijand af, hun zwaarden, bijlen, hellebaarden en speren hoog geheven, voorbereid op dood en eer.
Duncan was er altijd trots als eerst ten strijde getrokken, voor zijn mannen uit, en als het aan hem lag zou dat deze nacht niet anders zijn. Hij stormde naar voren en liet een luide strijdkreet uit terwijl hij zijn zwaard hoog optilde en uithaalde naar de voorste Pandesiaanse soldaat, een man die, afgaande op zijn wapenrusting, een officier leek te zijn.
Terwijl Duncans zwaard met een luid gekletter zijn schild raakte, spatten de eerste vonken van de strijd alle kanten op. De soldaat zwaaide terug, en Duncan, die daar al op had geanticipeerd, pareerde en haalde toen uit naar de borst van de man, waardoor hij van zijn paard viel – het eerste slachtoffer van de strijd.
Ineens was de nachtelijke lucht gevuld met het geluid van zwaarden, schilden, bijlen en hellebaarden, en het geschreeuw, gekreun en gegil van mannen die van hun paarden vielen en op elkaar in hakten. De gevechtslinies werden al snel wazig terwijl de twee legers met elkaar versmolten, vechtend voor hun levens.
Duncan zag Anvin naast hem met een strijdvlegel zwaaien, en de puntige metalen bal sloeg een soldaat achterwaarts van zijn paard. Hij zag Arthfael zijn speer werpen en de keel van een soldaat voor hem doorboren, die op het punt stond om Duncan met zijn zwaard neer te steken. Hij zag één van zijn meest forse soldaten uithalen met zijn hellebaard en een Pandesiaan zijwaarts van zijn paard slaan. Duncan werd overspoeld met trots. Zijn mannen waren allemaal formidabele soldaten, de beste die Escalon te bieden had, en ze vochten allemaal dapper voor hun thuisland. Voor hun vrijheid.
De Pandesianen vochten echter net zo woest terug. Het was een professioneel leger dat al jaren op de weg naar overwinning reed, een strijdmacht die niet zo makkelijk klein te krijgen was. Duncans hart viel terwijl hij vele goede mannen aan zijn kant zag vallen, mannen waar hij al zijn hele leven mee had gevochten. Hij zag één van hen, een jongen die nauwelijks zo oud was als zijn zoon, vlak achter hem tegen de grond gaan toen een speer zich door zijn schouder boorde. Hij zag een ander zijn hand verliezen.
Duncan vocht zich met alles dat hij had een weg door het bloedbad. Hij doodde soldaten aan alle kanten en spoorde zijn paard aan om door te gaan, verder dan al zijn mannen. Stoppen zou zijn dood betekenen. Spoedig werd hij volledig door de strijd verzwolgen, en was hij aan alle kanten omgeven door de vijand. Zo vocht hij het liefst – voor zijn leven.
Duncan draaide rond en haalde keer op keer uit, en hij wist de Pandesianen te overrompelen; ze hadden duidelijk niet verwacht de vijand zo diep in hun rangen aan te treffen. Als hij niet aanviel, dan gebruikte hij zijn schild om zwaarden, strijdvlegels en knuppels af te weren – en mannen zijwaarts van hun paarden te slaan. Een schild, wist hij, kon soms het beste – en meest onverwachte – wapen zijn.
Duncan draaide om zijn as en gaf één soldaat een kopstoot. Toen griste hij bij een ander zijn zwaard uit zijn hand, trok hem naar zich toe en stak hem in zijn maag met een dolk. Op hetzelfde moment incasseerde Duncan zelf een bijzonder pijnlijke slag van een zwaard op zijn schouder. Een moment later, op zijn dijbeen. Hij keerde en doodde beide aanvallers. Zijn verwondingen waren pijnlijk, maar hij wist dat het slechts oppervlakkige verwondingen waren, en hij was in zijn leven vaak genoeg gewond geraakt om dat hem niet te laten afschrikken. Hij had wel erger meegemaakt.
Hij had zijn aanvallers nog maar nauwelijks uitgeschakeld toen een Pandesiaan hem met een knuppel in zijn ribben sloeg – en een moment later viel hij zijlings van zijn paard, de menigte in.
Duncan krabbelde overeind, zijn zwaard in zijn handen, klaar om verder te vechten. Hij stond tegenover een mengelmoes van soldaten, sommigen te voet, anderen te paard. Hij greep een soldaat bij zijn been en sleurde hem van zijn paard; de man viel en Duncan besteeg onmiddellijk zijn paard. Hij griste een lans van de grond en zwaaide hem rond, waardoor hij drie soldaten van hun paarden sloeg.
De strijd zette zich voort. Een schijnbaar eindeloze stroom van Pandesiaanse soldaten stroomde de barakken uit, en met elke compagnie die arriveerde wist Duncan dat zijn kansen afnamen. Hij zag dat zijn mannen het steeds zwaarder kregen: één van zijn jongere krijgers incasseerde een speer in zijn ribben, en het bloed gutste uit zijn mond – en een krijger die zich net bij zijn troepen had aangesloten kreeg een fatale zwaardslag in zijn borst.
Maar Duncan gaf niet op; dat was niet wie hij was. Hij zou zich niet terugtrekken, ongeacht hun kansen. Hij had al veel gevechten met een slecht vooruitzicht meegemaakt, maar hij was nog nooit gevlucht. Dat was wat hem zijn reputatie had gegeven, evenals het respect van de mannen in Escalon. Ze wisten dat hij hen wellicht naar de dood zou leiden, maar hij zou hen nooit ten schande maken.
Duncan verdubbelde zijn inspanningen: hij stormde naar voren, liet een luide strijdkreet uit en sprong van zijn paard terwijl hij zijn lans zijwaarts voor zich uit gestrekt hield – en wist meerdere mannen uit te schakelen. Hij ging te voet verder, dieper de menigte in, en gebruikte de lans om soldaten aan alle kanten uit te schakelen. Het was suïcidaal, maar het kon hem niets meer schelen – en op dat moment voelde hij een grotere vrijheid dan hij ooit had ervaren.
Toen Duncans lans door een soldaat in tweeën werd gehakt, gebruikte hij het puntige uiteinde om hem neer te steken. Toen liet hij hem vallen, trok zijn zwaard en zwaaide hem met beide handen rond. Hij liet zijn schild voor wat het was en sloeg alle voorzichtigheid in de wind. Hij sloeg en hakte tot zijn schouders moe werden en het zweet in zijn ogen prikte. Hij was sneller dan de anderen – maar hij was buiten adem. Het was een laatste doodsaanval, en hoewel hij wist dat hij het niet zou halen, putte hij troost uit het feit dat hij in ieder geval zou sterven terwijl hij alles gaf dat hij had.
Terwijl Duncan door meerdere soldaten tegelijk werd aangevallen en hij wist dat hij de dood recht in het gezicht keek, klonk er ineens het zoevende geluid van een pijl, gevolgd door een enkele klap. Tot Duncans verbazing viel de soldaat voor hem op zijn rug. Er stak een pijl uit zijn borst.
Er volgde nog een pijl. En toen nog één. Spoedig was de lucht gevuld met pijlen, en terwijl het geschreeuw van de Pandesianen op rees, keek Duncan achterom. Hij was verbijsterd door wat hij zag: de door de maan verlichte hemel kleurde zwart van de pijlen. De Pandesianen werden doorboord door een zee van pijlen en vielen met tientallen tegelijk van hun paarden. Sommigen vielen achterover, anderen zijwaarts. Ze belandden met kletterende wapenrustingen op de bloedige grond, en hun paarden, ruiterloos, bokten hevig.
Duncan was verward; eerst was hij in de veronderstelling geweest dat ze werden aangevallen. Nu besefte hij dat ze werden geholpen. Maar door wie?
Duncan draaide zich om en zag, hoog op de borstweringen van Esephus, tientallen mannen staan. Het waren, zag hij tot zijn grote opluchting, Esephaanse krijgers. Duncan schreeuwde het uit van vreugde. Dus Seavig had toch besloten om alles te riskeren en zich bij hem aan te sluiten.
Ineens gingen de poorten van Esephus open. Daar verscheen Seavig, gevolgd door honderden van zijn mannen, allemaal trotse krijgers van Escalon. Duncan was dolblij om zijn oude vriend te zien, een man waarmee hij talloze keren ten strijde was getrokken. Daar reed een soldaat die jarenlang door Pandesia was onderworpen, en nu eindelijk in opstand kwam. Hij was weer de krijger die Duncan ooit kende.
Seavig stormde naar voren en sloot zich aan bij Duncans mannen, en ze begonnen de Pandesianen terug te drijven. Duncans mannen lieten, versterkt, een luide strijdkreet uit, en Duncan kon de angst in de ogen van de Pandesianen zien. Ze hadden duidelijk niet verwacht dat de mannen van Esephus zich bij het verzet zouden aansluiten. Ze begonnen te beseffen dat Duncans strijdmacht zojuist in één keer twee keer zo groot was geworden, en ze raakten in paniek. Duncan had een dergelijke situatie al vaker meegemaakt – en hij wist wat het betekende: nu was zijn kans.
Duncan stormde naar voren en maakte gebruik van hun angst om hen steeds verder naar achteren te drijven. De Pandesianen die door de pijlen werden gespaard, werden door Duncan en zijn mannen afgemaakt. Er ontstond een grote chaos terwijl het tij van de strijd begon te keren. De Pandesianen begonnen achter te blijven – en toen draaiden ze zich om en begonnen ze te rennen.
Duncan zette de achtervolging in, op de voet gevolgd door zijn mannen. Ook Seavig en zijn mannen gingen achter de Pandesianen aan. Terwijl de Pandesianen probeerden om terug hun stenen barakken in te vluchten, wist Duncan de poort als eerst te bereiken, en hij slachtte de soldaten die de poort probeerden te sluiten af. Hij stak er één in zijn maag en sloeg een ander met het heft van zijn zwaard in het gezicht. Hij schopte een derde.
De Pandesianen lieten de poort zitten en renden slechts terug naar de barakken. Duncan zocht naar hun commandant, wetende dat hij het hoofd van het leger moest zien uit te schakelen. Hij spotte hem in de menigte, zijn wapenrusting versierd met Pandesiaanse insignes.
Duncan baande zich een weg tussen de soldaten door, tot hij de commandant bereikte en hem tot een confrontatie dwong. Ze stonden tegenover elkaar, ieder met hun zwaard voor zich uit gestrekt, terwijl er ondertussen ruimte voor hen werd vrijgemaakt. Duncan voelde alle ogen op zich branden, en hij wist dat hun gevecht de uitkomst van deze strijd zou bepalen. Ze vielen aan en vochten venijnig. Deze man was een veel betere vechter dan de anderen, en Duncan was verrast door de kracht en snelheid van zijn aanvallen. De vonken spatten alle kanten op terwijl hun zwaarden elkaar raakten. Geen van beiden was in staat om de overhand te krijgen, en ze dreven elkaar van de ene naar de andere kant. Hier had Duncan eindelijk een tegenstander die zijn respect verdiende; hij vond het spijtig dat hij hem niet als krijger van Escalon had.
Op een gegeven moment gleed Duncan uit; maar op dat moment vond hij zijn opening. De commandant hief zijn zwaard, en Duncan dook naar voren en tackelde hem door zijn schouder in zijn maag te zetten.
Duncan drukte hem in de sneeuw, pinde hem tegen de grond en trok zijn korte zwaard, dat hij tegen zijn keel aan zette.
“ZWICHT!” beval Duncan. De menigte werd stil, en er de mannen om hen heen staakten hun gevechten. “Zwicht, wees onze gevangenen, en ik zal jou en je mannen het leven sparen!”
“Zwichten voor jou?” spoog de man. “Je bent geen koning! Je bent slechts een slaaf van Escalon!”
“Ik vraag het niet nog een keer,” waarschuwde Duncan op duistere toon.
De commandant knipperde met zijn ogen en snakte naar adem. Hij begon te beseffen dat Duncan het meende.
Uiteindelijk knikte hij.
“WE GEVEN ONS OVER!” riep hij.
De mannen van Duncan en Seavig begonnen te juichen terwijl de Pandesiaanse soldaten, die met hun rug naar de muur stonden, snel hun wapens neerlegden. Ze leken blij met het besluit. Hun hart had duidelijk niet in het gevecht gelegen.
Duncan voelde hoe hij door enkele sterke handen bewonderend op zijn rug werd geklopt. Zijn mannen renden naar voren om de vijand van hun zwaarden en wapenrustingen te ontdoen. Zijn mannen begonnen te juichen terwijl ze begonnen te beseffen dat ze het onmogelijke hadden bereikt: Pandesia was verslagen. Esephus, één van de belangrijkste steden in Escalon, was bevrijd.
Het ondenkbare was geschied.
Escalon zou overwinnen, tegen alle verwachtingen in
*
Duncan liep langs de haven van Esephus, vergezeld door Seavig, Anvin, Arthfael en tientallen van hun mannen, en inspecteerde de schade. De geur van rook hing zwaar in de lucht terwijl de Pandesiaanse vloot nabrandde, en de stille nacht werd af en toe verstoord door het geluid van een vallende mast. Het was alsof de hele haven in vuur en vlam stond.
Overal om hen heen werden de honderden Pandesianen door Duncans en Seavigs mannen in de boeien geslagen en naar de kerker van het fort gebracht. Andere mannen van Duncan waren bezig met lange haken, waarmee ze drijvend wrakhout, kostbare schatten en wapens uit het water visten; zo nu en dan haalden ze een drijvend lichaam binnen, wat ze vervolgens weer terug wierpen.
Duncan liet zijn blik over de kustlijn glijden, die bezaaid was met opgeblazen lichamen. Hij had nog nooit zoveel schade aangericht op een binnenvallend leger – en hij was diep tevreden.
De fakkels werden één voor één gedoofd terwijl de nachtelijke lucht langzaam plaats maakte voor een opkomende zon. De lucht vulde zich met een miljoen verschillende kleuren. Duncan kreeg het gevoel alsof de wereld opnieuw werd geboren.
“Het is iets wonderlijks,” zei Seavig in zijn lage, norse stem.
Duncan draaide zich om en keek zijn oude vriend aan. Hij had nog altijd zijn lange, wilde zwarte haar, zijn baard en zijn borstelige wenkbrauwen, precies zoals hij hem zich herinnerde. Hij zag er verwaaid uit, zijn gezicht schraal door de vele dagen op zee.
“Wat?” vroeg Duncan.
“Hoe snel en onverwacht je bent in de strijd,” antwoordde Seavig. “Het kan goed voorbereidde soldaten in doodsbange mannen veranderen; het kan ervoor zorgen dat duizend mannen door honderd mannen worden verslagen.”
Hij keek Duncan aan.
“Je was altijd al de beste van ons allemaal,” voegde hij toe. “Wat je hier hebt gedaan vannacht, zal voor eeuwig herinnerd worden. Je hebt onze geweldige stad bevrijd, een stad waarvan ik niet dacht dat ze ooit nog bevrijd zou worden. En je hebt het tegen een uitgestrekt rijk opgenomen, in de wetenschap dat wraak en dood onvermijdelijk zouden zijn.”
Seavig legde een hand op zijn schouder.
“Je bent een ware krijger,” voegde hij toe, “en een ware vriend. Mijn mensen danken je. Ik dank je.”
Duncan schudde bescheiden zijn hoofd.
“Wat ik heb gedaan,” antwoordde hij, “deed ik voor rechtvaardigheid. Voor vrijheid. Niet meer dan jij zelf hebt gedaan. Ik deed wat de oude koning jaren geleden had moeten doen. Wat ik zelf jaren geleden had moeten doen. En vergeet niet, we zouden vannacht niet gewonnen hebben als jij en je mannen er niet geweest waren.”
Seavig stopte en zuchtte.
“En nu?” vroeg Seavig.
Ze hadden het einde van de haven bereikt, en Duncan draaide zich om en bestudeerde het ernstige uitdrukking van zijn vriend. Seavigs gezicht, getekend door lijnen, droeg de ruwe, geharde blik van de seizoenen, van deze stad bij de zee en de ruwe wateren en stormen waardoor ze gevormd werd.
“En nu,” antwoordde Duncan, “hebben we slechts één keus. Ik moet afmaken waar ik aan begonnen ben. Terugtrekken en veiligheid – dat ligt in het verleden. Het grootste deel van Escalon is nog altijd bezet. Ik ben niet langer veilig in Volis – net zoals jij niet meer veilig bent in Esephus. Het nieuws zal zich snel verspreiden, en het uitgestrekte Pandesiaanse leger zal zich verzamelen. Ik kan niet wachten; ik moet de strijd naar hen brengen, voor ze zich kunnen voorbereiden. Elke stad in Escalon moet bevrijd worden.”
Seavig zette zijn handen op zijn heupen en bestudeerde het water terwijl de ochtendzon de zee deed oplichten. Ze stonden daar, twee geharde krijgers die allebei hetzelfde dachten, genietend van een comfortabele stilte en de zonsopkomst.
“Ik weet dat ik op een dag zal sterven,” zei Seavig. “Dat scheelt me niets. Ik wil alleen op een goede manier sterven.”
Seavig pauzeerde even en bestudeerde het tij, en de golven die tegen de stenen muur aan sloegen.
“Ik wist nooit of ik wel sterk genoeg was om te sterven tijdens een poging om mijn vrijheid terug te winnen. Je hebt me een grote gunst bewezen, mijn vriend. Dankzij jou weet ik weer wat er belangrijk is in het leven.”
Seavig legde zijn eeltige hand op Duncans schouder.
“Ik sta achter je,” zei hij op plechtige toon. “Mijn mannen en ik staan achter je. We zullen aan je zijde rijden, waar je ook heen gaat. Door heel Escalon. Van vesting naar vesting. Net zo lang tot we iedereen hebben bevrijd – al moeten we naar de poorten van de hel.”
Duncans hart werd warm bij zijn woorden, en hij glimlachte terug, dolblij om zijn ouder vriend aan zijn zijde te hebben.
Внимание! Это не конец книги.
Если начало книги вам понравилось, то полную версию можно приобрести у нашего партнёра - распространителя легального контента. Поддержите автора!Правообладателям!
Данное произведение размещено по согласованию с ООО "ЛитРес" (20% исходного текста). Если размещение книги нарушает чьи-либо права, то сообщите об этом.Читателям!
Оплатили, но не знаете что делать дальше?