Текст книги "Op de Vlucht voor Hogere Krachten "
Автор книги: Блейк Пирс
Жанр: Триллеры, Боевики
Возрастные ограничения: +16
сообщить о неприемлемом содержимом
Текущая страница: 1 (всего у книги 17 страниц) [доступный отрывок для чтения: 6 страниц]
Blake Pierce
OP DE VLUCHT VOOR HOGERE KRACHTEN
Blake Pierce
Blake Pierce is de auteur van de bestselling mystery-serie met Riley Paige. Er zijn al zo’n zeven spannende Riley Page-thrillers verschenen (en daarmee is de serie nog lang niet ten einde). Blake Pierce is ook de auteur van de mystery-serie met Mackenzie White, die nu al vier boeken telt (en waarvan fans van Blake Pierce er nog meer mogen verwachten) en van de allernieuwste mystery-serie met Keri Locke.
Eens weg (een Riley Paige-mystery, boek 1), Before he kills (een Mackenzie White-mystery, boek 1), Moord met een hoger doel (een Avery Black-mystery, boek 1) en A trace of death (een Keri Locke-mystery, boek 1) kunnen gratis gedownload worden op Google Play!
Blake is zelf al zijn hele leven lang een grote fan van mystery-boeken en thrillers. Hij hoort graag wat je van zijn boeken vindt. Neem gerust eens een kijkje op www.blakepierceauthor.com om meer over hem te weten te komen en op de hoogte te blijven van zijn boeken.
Copyright © 2016 door Blake Pierce. Alle rechten voorbehouden. Met uitzondering van toestemming onder de U.S. Copyright Act uit 1976, mag niets uit deze uitgave in enige vorm of op enige manier worden verveelvoudigd, gedistribueerd, overgedragen of opgeslagen in een database of een geautomatiseerd gegevensbestand, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur. Dit e-book is alleen gelicenseerd voor persoonlijk gebruik. Dit e-book mag niet verkocht of doorgegeven worden aan derden. Als u dit boek met anderen wil delen, koop dan voor iedere ontvanger een afzonderlijk exemplaar. Als u dit boek aan het lezen bent of als dit boek niet alleen voor uw gebruik werd gekocht, retourneer het boek dan en koop uw eigen exemplaar. Dank u voor het respecteren van het harde werk van deze auteur. Dit is een fictief boek. Namen, karakters, bedrijven, organisaties, plaatsen, gebeurtenissen en incidenten zijn een product van de auteur zijn verbeelding of worden fictief gebruikt. Enige overeenkomst met werkelijke personen, levend of dood is geheel toevallig. Omslagbeeld: copyright miljko, gebruikt onder licentie van iStock.com.
ANDERE BOEKEN VAN BLAKE PIERCE
RILEY PAIGE MYSTERY-SERIE
EENS WEG (boek 1)
EENS GEPAKT (boek 2)
EENS BEGEERD (boek 3)
AVERY BLACK MYSTERY-SERIE
MOORD MET EEN HOGER DOEL (boek 1)
OP DE VLUCHT VOOR HOGERE KRACHTEN (boek 2)
SCHUILEN VOOR HOGE VLAMMEN (boek 3)
Op de vlucht voor hogere krachten
PROLOOG
Hij lag verborgen in de schaduw van de haag rond het parkeerterrein omhoog te staren naar het flatgebouw van drie verdiepingen, aan de overkant van de straat. Hij stelde zich voor dat het etenstijd was, een tijd voor gezinnen om samen te zijn en te lachen en verhalen over die dag te delen.
Verhalen, dacht hij spottend. Verhalen waren voor zwakkelingen.
Plotseling werd hij opgeschrokken door gefluit. Háár gefluit. Henrietta Venemeer liep te fluiten terwijl ze langsliep. Zo gelukkig, dacht hij. Zo onbezorgd.
Zijn woede groeide toen hij haar zag, een rode, razende woede die in zijn hele gezichtsveld opvlamde. Hij sloot zijn ogen en haalde een paar keer diep adem om het te laten ophouden. Vroeger had hij met medicijnen zijn woede onder controle kunnen houden. Ze maakten hem rustiger en onderdrukten zijn gedachten, maar de laatste tijd konden ook zijn medicijnen hem niet meer in toom houden. Hij had iets sterkers nodig om een evenwicht te vinden.
Iets kosmisch.
Je weet wat je te doen staat, dacht hij bij zichzelf.
Ze was een slanke, oudere vrouw met felle rode haren en een houding die zelfvertrouwen uitstraalde. Ze zwierde met haar heupen alsof ze op een innerlijk deuntje danste en af en toe was er een merkbaar sprongetje in haar tred. Ze droeg een tas met boodschappen en stapte in de richting van het flatgebouw in de verlaten wijk van East Boston.
Nu, beval hij zichzelf.
Toen ze voor de deur van het gebouw naar haar sleutels stond te zoeken, kwam hij van zijn plekje en slenterde dichterbij.
Ze opende de deur en liep het gebouw binnen.
Voordat de deur dichtviel, plaatste hij zijn voet in de opening. Eerder die dag had hij de camera in de hal uitgeschakeld. Hij had een laagje gel over de lens gespoten, zodat de beelden vertroebeld zouden worden, terwijl het zou lijken alsof de camera gewoon functioneerde. Het had hem ook geen moeite gekost om de tweede deur in de hal te saboteren; het slot had hij makkelijk kunnen openbreken.
Ze floot nog steeds toen ze in het trappenhuis verdween. Hij volgde haar door het gebouw en besteedde geen aandacht aan de mensen op straat of camera’s op andere gebouwen. Hij had alles tot in de puntjes voorbereid en het tijdstip van zijn aanval stond in de sterren geschreven.
Toen ze de derde verdieping bereikte en haar deur van het slot wilde draaien, stond hij achter haar. Ze opende de deur en precies op het ogenblik dat ze haar flat wilde binnenstappen, greep hij haar kin vast en klemde met zijn handpalm haar mond dicht om haar kreten te smoren.
Toen stapte hij naar binnen en sloot de deur.
HOOFDSTUK EEN
Avery Black reed in haar nieuwe blitse wagen, een zwarte Ford vierdeurs undercover politieauto, en ze glimlachte bij zichzelf. De geur van de nieuwe auto en het gevoel van het stuur in haar handen gaf haar een gevoel van plezier, van een nieuwe start. De oude, witte BMW die ze had gekocht toen ze nog advocaat was en die haar onophoudelijk herinnerde aan haar vorige leven, had ze eindelijk weggedaan.
Whoehoe, zei ze bij zichzelf, zoals ze bijna elke keer deed als ze achter het stuur ging zitten. Niet alleen had haar gloednieuwe wagen getinte ramen, zwarte velgen en leren stoelen, hij was ook volledig uitgerust met een wapenholster, een computer in het dashboard en politielichten in de grille, ramen en zijspiegels. Bovendien zag de auto er als de blauwe en rode zwaailichten uitgeschakeld waren precies hetzelfde uit als elke andere wagen. Een pareltje dat heel wat andere agenten ongetwijfeld jaloers zal maken, dacht ze.
Om acht uur stipt had ze haar partner, Dan Ramirez, opgehaald. Zoals altijd zag hij eruit om door een ringetje te halen: keurig naar achteren gekamd zwarte haar, een gebronsde huid, donkere ogen en uiterst smaakvol gekleed. Hij droeg een kanariegeel shirt onder een karmijnrode jas met een eveneens rode broek, een lichtbruine riem en lichtbruine schoenen.
“Laten we iets leuks doen vanavond,” zei hij. “Het is de laatste avond van onze dienst. Het mag dan wel woensdag zijn, maar het voelt net alsof het vrijdag is.”
Hij schonk haar een warme glimlach.
Op haar beurt knipperde Avery met haar ijsblauwe ogen en schonk hem een snelle lieve grijns, maar toen werd haar gezichtsuitdrukking weer ondoorgrondelijk. Ze concentreerde zich op de weg en vroeg zich wat ze met haar relatie met Ramirez aan moest.
Het woord ‘relatie’ was trouwens niet eens echt juist.
Nadat ze Edwin Peet, een van de vreemdste seriemoordenaars in de recente geschiedenis van Boston, had opgepakt, had haar collega zijn gevoelens voor haar duidelijk gemaakt en zij had op haar beurt laten blijken dat ze misschien ook wel iets voor hem voelde. De hele situatie was niet veel verder gegaan dan dat. Ze waren een paar keer samen uit gaan eten, ze hadden elkaar verliefd aangekeken en elkaars hand vastgehouden.
Maar Avery maakte zich zorgen om Ramirez. Ja, hij was knap en respectvol. Bij de inval in het huis van Edwin Peet had hij haar leven gered en tijdens haar herstelperiode had hij geen moment van haar zijde geweken. Toch bleef hij nog altijd haar collega. Ze brachten minstens vijf dagen per week met elkaar door, van acht uur ’s ochtends tot zes of zeven uur ’s avonds, of zelfs nog later, afhankelijk van de zaak waar ze samen aan werkten. Avery had in geen jaren een vaste relatie gehad. Die ene keer dat ze gekust hadden, was het net alsof ze haar ex-man Jack kuste en ze had zich meteen teruggetrokken.
Ze keek op het dashboardklokje.
Ze zaten nog geen vijf minuten in de auto en Ramirez had het al over eten. Je moet echt met hem gaan praten, besefte ze. Jeetje!
Terwijl ze naar het bureau reden luisterde Avery, zoals elke morgen, naar de politieradio.
Opeens zette Ramirez een zender op met jazzmuziek en werd de stem van de politiemedewerker die over de lopende activiteiten rond Boston berichtte, vermengd met het geluid van jazzmuziek.
“Serieus?” vroeg Avery.
“Wat?”
“Hoe kan ik nu van de muziek genieten én naar de oproepen luisteren? Dat is verwarrend. Waarom moeten we naar beide zenders tegelijkertijd luisteren?”
“Oké, goed dan,” zei hij zogenaamd teleurgesteld, “ik hoop alleen dat ik vandaag mijn muziek nog te horen krijg. Dat maakt me rustig en kalm, weet je wel?”
Nee, dacht Avery. Dat weet ik niet.
Ze haatte jazzmuziek.
Gelukkig werd ze gered door een binnenkomende oproep.
“Code tien-zestien en tien-tweeëndertig in East Fourth Street bij Broadway,” zei een krassende vrouwenstem. “Er werd niet geschoten. Zijn er wagens in de buurt?”
“Huiselijk geweld,” zei Ramirez. “Die kerel heeft een wapen.”
“Wij zijn in de buurt,” antwoordde Avery.
“We gaan erheen.”
Ze reed meteen de andere richting uit, zette de zwaailichten aan en pakte haar ontvanger. “Rechercheur Black hier,” zei ze en ze gaf haar badgenummer door. “We kunnen er binnen drie minuten zijn. We rijden er meteen heen.”
“Bedankt, rechercheur Black,” zei de vrouwenstem voordat ze het adres, het flatnummer en achtergrondinformatie gaf.
Een van de vele dingen die Avery leuk vond aan Boston waren de kleine huizen, de meeste met twee of drie verdiepingen en een uniforme structuur, wat bijdroeg aan het kleinstedelijke gevoel in de stad. Ze bleef links van Fourth Street en reed naar hun bestemming.
“Dit betekent niet dat we geen papierwerk meer hoeven te doen,” zei ze streng.
“Nee, natuurlijk niet,” zei Ramirez schouderophalend.
Door de klank in zijn stem in combinatie met zijn houding en de stapels dossiers op zijn bureau vroeg Avery zich af of het wel zo’n goed idee was om zo vroeg op de morgen al op pad te gaan.
Er was niet veel zoekwerk voor nodig om het huis in kwestie te vinden. Voor een blauw gestuukt huis met dito blauwe vensterluiken en een zwart dak stond een politiewagen en een groepje mensen.
Een latino stond in boxershort en mouwloos shirt op het gazon voor het huis. Met zijn ene hand hield hij een geknielde en huilende vrouw bij de haren vast. In zijn andere hand hield hij een wapen waarmee hij dreigend heen en weer zwaaide, van de menigte naar de politie naar de vrouw.
“Achteruit, verdomme!” schreeuwde hij. “Iedereen. Ik kan jullie allemaal zien.” Hij richtte zijn wapen op een geparkeerde wagen. “Ga verdomme bij die auto vandaan! Stop met huilen!” schreeuwde hij tegen de vrouw. “Als je blijft huilen, dan schiet ik je kop eraf omdat je me woest maakt!”
Aan weerszijden van het gazon stonden twee politieagenten. Een van hen had zijn wapen al getrokken. De andere agent hield zijn ene hand op zijn riem en hield zijn andere hand in de lucht.
“Meneer, laat alsjeblieft je wapen vallen.”
De man richtte zijn pistool op de politieagent. “Wat? Wil je schieten?” riep hij. “Doe het dan! Schiet me neer, klootzak, en kijk wat er dan gebeurt. Het kan me geen reet schelen. We gaan er allebei aan!”
“Niet schieten, Stan!” schreeuwde de andere agent. “Allemaal rustig blijven. Er wordt niemand neergeschoten vandaag. Alsjeblieft, meneer, laat nu…”
“Hou verdomme jullie mond!” schreeuwde de man terug. “Laat me allemaal met rust. Dit is míjn huis. Dit is míjn vrouw. Bedrieglijke hoer!” riep hij, terwijl hij de loop van zijn wapen tegen haar wang plaatste. “Ik kan beter die vuile bek van jou kapotschieten.”
Avery zette de sirenes uit en parkeerde bij de stoeprand.
“Nog een verdomde smeris!?” schreeuwde de man woedend. “Jullie zijn net kakkerlakken. Oké,” zei hij beheerst en vastbesloten. “Iemand gaat eraan vandaag. Jullie nemen me niet weer mee naar de gevangenis. Dus jullie gaan óf allemaal weg, óf iemand gaat eraan.”
“Niemand gaat eraan,” riep de eerste agent, “alsjeblieft. Stan! Leg je wapen neer!”
“Geen sprake van,” riep zijn collega.
“Verdomme, Stan!”
“Blijf hier,” zei Avery tegen Ramirez.
“Bekijk het!” zei hij. “Ik ben je collega, Avery!”
“Oké dan, maar luister,” zei ze. “Het laatste wat we nu kunnen gebruiken zijn nóg twee smerissen waardoor dit uitdraait op een bloedbad. Blijf rustig en volg mij.”
“Waarom?”
“Volg me nu maar gewoon.”
Avery stapte uit haar auto. “Meneer,” zei ze tegen de agent, “leg dat wapen neer.”
“En wie ben jij, verdomme?” zei hij.
“Ja, wie ben jij, verdomme?” vroeg de latino.
“Wegwezen hier, jullie alle twee,” zei Avery tegen de twee agenten. “Ik ben rechercheur Avery Black van bureau A1. Ik handel dit hier wel af. Jij ook,” zei ze tegen Ramirez.
“Maar je zei me dat ik jou moest volgen!”
“Ik handel dit af. Ga terug naar de auto. Iedereen wegwezen hier.”
De agent met het getrokken wapen spuwde op de grond en schudde zijn hoofd. “Verdomde bureaucratie,” zei hij. “Wat? Denk je nu echt dat je nou een of andere een superagent bent omdat je in een paar kranten hebt gestaan? Nou, weet je wat? Ik zou weleens willen zien hoe jij dan afhandelt, superagent.” Met zijn ogen nog steeds op de man gericht, stak hij zijn wapen omhoog en liep achteruit tot hij zich kon verbergen achter een boom. “Los het nu maar op!” Zijn partner volgde hem.
Toen Ramirez weer in de auto zat en de andere politieagenten op een veilige afstand stonden, deed Avery een stap naar voren.
De latino lachte. “Kijk eens aan,” zei hij, terwijl hij zijn wapen richtte. “Jij bent die agent die op seriemoordenaars jaagt, toch? Goed bezig, Black. Die kerel was knettergek. Je hebt hem flink te grazen genomen. Hé!” schreeuwde hij naar de geknielde vrouw. “Stop verdomme met dat gekronkel. Zie je dan niet dat ik in gesprek ben?”
“Wat heeft ze gedaan?” vroeg Avery.
“Die verdomde hoer heeft mijn beste vriend geneukt. Dat is wat ze gedaan heeft. Ja toch, hoer?”
“Verdomme,” zei Avery. “Dat is heftig. Heeft ze dat weleens vaker gedaan?”
“Ja,” gaf hij toe. “Ze heeft haar vorige man met míj bedrogen, maar ik ben verdomme met die trut getrouwd! Dat wil toch iets zeggen, hè?”
“Jazeker,” gaf Avery toe.
Hij was behoorlijk mager, had een ingevallen gezicht en er ontbraken enkele tanden. Hij gluurde naar het toenemende aantal toeschouwers en keek daarna als een betrapte kwajongen naar Avery en fluisterde: “Dit ziet er niet goed uit, hè?”
“Nee,” antwoordde Avery. “Dit is niet goed. Probeer dit de volgende keer binnenshuis op te lossen, zonder al te veel herrie,” zei ze zacht, terwijl ze dichterbij kwam.
“Waarom kom je zo dichtbij?” vroeg hij met gefronst voorhoofd.
Avery haalde haar schouders op. “Dat is mijn werk,” zei ze, alsof het een vervelend karweitje was. “Volgens mij heb je twee keuzes. Een: je komt stil met me mee, want je hebt het nu toch al verkloot. Te veel herrie, te veel publiek, te veel getuigen. In het slechtste geval legt ze een klacht neer en zal je een advocaat onder de arm moeten nemen.”
“Ze zal geen klacht neerleggen,” zei hij.
“Nee, schat. Dat doe ik niet, echt niet!” jammerde de vrouw.
“Als ze geen klacht neerlegt, dan kijk je aan tegen een veroordeling voor mishandeling, verzet bij arrestatie en nog een paar kleinere feiten.”
“Word ik hiervoor de nor in gestuurd?”
“Ben je eerder al eens gearresteerd?”
“Ja,” gaf hij toe. “Ik kreeg vijf jaar voor poging tot doodslag.”
“Hoe heet je?”
“Fernando Rodriguez.”
“Ben je nog voorwaardelijk vrij, Fernando?”
“Nee, dat liep twee weken geleden af.”
“Oké.” Ze dacht even na. “Dan ga je waarschijnlijk achter de tralies tot dit opgelost is. Misschien een of twee maanden.”
“Een maand?!”
“Of twee,” herhaalde ze. “Kom op, wees eens eerlijk. Na vijf jaar? Dat is niets. De volgende keer? Hou het binnenshuis.”
Ze stond pal voor zijn neus, dichtbij genoeg om zijn wapen af te pakken en het slachtoffer te bevrijden, maar hij was al veel rustiger. Avery had dit soort mensen eerder gezien bij de bendes van Boston, mannen die het zo hard te verduren hadden gekregen dat zelfs de kleinste aanleiding ervoor zorgde dat ze volledig door het lint gingen. Maar als ze rustiger werden en de kans kregen om de situatie helder te bekijken, was hun verhaal uiteindelijk altijd hetzelfde: ze wilden getroost en geholpen worden, en ze waren op zoek naar het gevoel dat ze er niet alleen voor stonden.
“Je was vroeger advocaat, toch?” zei de man.
“Ja,” zei ze schouderophalend. “Maar toen maakte ik een domme fout en mijn leven was naar de kloten. Maak niet dezelfde fout,” waarschuwde ze. “Laten we hier een einde aan maken nu.”
“En zij?” Hij wees naar zijn vrouw.
“Waarom zou je bij haar willen blijven?” vroeg Avery.
“Ik hou van haar.”
Avery klemde haar lippen op elkaar en keek hem uitdagend aan. “Ziet dit eruit alsof je van haar houdt?”
Hij wist zich geen raad met de vraag. Met gefronste wenkbrauwen keek hij van Avery naar zijn vrouw en weer terug. “Nee,” besloot hij en hij liet zijn wapen zakken, “dit is geen liefde.”
“Weet je wat,” zei Avery. “Geef mij dat wapen maar en laat de jongens je rustig meenemen, en ik zal je iets beloven.”
“Wat dan?”
“Ik beloof je dat ik af en toe eens bij je kom kijken en ik zal erop toezien dat je goed behandeld wordt. Je lijkt me helemaal geen slechte kerel, Fernando Rodriguez. Je hebt alleen veel pech gehad in je leven.”
“Je weet niet half hoeveel,” zei hij.
“Nee,” antwoordde ze, “dat klopt.” Ze stak haar hand uit.
Hij liet de vrouw los en gaf Avery zijn wapen. Meteen rende zijn vrouw struikelend over het gazon en bracht zichzelf in veiligheid.
De agressieve agent die had klaargestaan om het vuur te openen, liep met een jaloerse blik op Avery toe. “Ik handel dit verder wel af,” snauwde hij.
Avery keek hem recht aan. “Doe me een plezier,” fluisterde ze. “Gedraag je nooit meer als iemand die beter is dan degenen die je arresteert en behandel ze als mensen. Misschien helpt dat.”
De agent werd rood van woede en even leek het of hij de rust die Avery had gecreëerd weer teniet zou doen. Gelukkig benaderde de tweede agent de latino en nam hem rustig mee. “Ik ga je nu handboeien omdoen,” zei hij zacht. “Geen zorgen. Ik zorg er wel voor dat je goed behandeld wordt. Ik moet nu je rechten voorlezen. Is dat goed? Je hebt het recht om te zwijgen…”
Avery deed een stap opzij.
De latino keek op en even hielden ze elkaars blik vast. Hij knikte haar toe als bedankje en Avery knikte terug. “Ik meende wat ik zei,” herhaalde ze, voor ze zich omdraaide.
Ramirez had een brede lach op zijn gezicht. “Jeetje, Avery. Dat was gaaf.”
Het stoorde Avery dat hij met haar flirtte.
“Ik haat het als agenten verdachten behandelen als dieren,” zei ze en ze draaide zich om om het verdere verloop van de arrestatie te volgen. “Ik durf te wedden dat de helft van alle schietpartijen in Boston kunnen worden vermeden door wat respect voor elkaar te tonen.”
“Misschien wel als er een commissaris zoals jij aan het hoofd zou staan,” grapte hij.
“Misschien,” antwoordde ze, terwijl ze nadacht over de mogelijkheid.
Haar walkietalkie knarste en ze hoorde de stem van O’Malley. “Black,” zei hij. “Black, waar ben je?”
Ze antwoordde. “Ik ben hier, hoofdinspecteur.”
“Laat je telefoon voortaan aan staan,” zei hij. “Hoe vaak moet ik dat nog tegen je zeggen? Ga meteen naar de Boston Harbor Marina bij Marginal Street in East Boston. Er is iets aan de hand.”
Avery fronste haar wenkbrauwen. “Maar dat is toch het gebied van het politiebureau A7?” vroeg ze.
“Maakt niet uit,” zei hij. “Laat meteen vallen waar je mee bezig bent en kom onmiddellijk hierheen. Er is iemand vermoord.”
HOOFDSTUK TWEE
Via de Callahan Tunnel die North End met East Boston verbindt, reed Avery naar de Boston Harbor & Shipyard. De jachthaven was bij Marginal Street, aan de rechterkant.
Overal was politie te zien.
“Shit,” riep Ramirez uit. “Wat is hier in hemelsnaam gebeurd?”
Avery reed langzaam de jachthaven in. Politiewagens en een ziekenwagen stonden lukraak her en der geparkeerd. Er drentelden mensen rond die op deze schitterende ochtend met hun boten wilden gaan varen, en die zich afvroegen waar ze aan toe waren.
Ze parkeerde en ze stapten allebei uit en haalden hun badge tevoorschijn.
Achter de hoofdingang en het havengebouw lag een uitgestrekt havendok. Vanuit het dok waren in V-vorm twee kades aangelegd. De meeste agenten hadden zich op het einde van de ene kade verzameld.
Wat verderop zag Avery hoofdinspecteur O’Malley staan. Hij droeg in een donker pak met een stropdas en was in een hevige discussie verwikkeld met een agent die uitgedost was in een volledig politie-uniform. Uit de dubbele strepen op zijn borst leidde Avery af dat hij de hoofdinspecteur van bureau A7 was, dat voor het hele gebied East Boston verantwoordelijk was.
“Kijk die kerel nou.” Ramirez wees naar de agent in uniform. “Komt die net van een of andere ceremonie of zo?”
De agenten van bureau A7 keken hen vijandig aan.
“Wat doet bureau A1 hier?”
“Ga terug naar North End,” schreeuwde iemand.
De wind woei langs Avery’s gezicht toen ze naar het eind van de kade liep. De lucht was zout en zacht. Ze hield haar jas stevig om zich heen zodat deze niet zou openwaaien. Ramirez had last van de stevige windvlagen, die zijn perfecte kapsel in de war maakten.
Aan de ene zijde van de kade staken haaks aanlegsteigers uit, waarlangs tal van boten aangemeerd lagen. Ook aan de andere zijde van de kade lagen vaartuigen: motorboten, dure zeilboten en gigantische jachten.
Op het einde van de kade lag een aparte aanlegsteiger en vormde zo een T. In het midden ervan lag een middelgroot wit jacht. O’Malley, de andere hoofdinspecteur en de twee agenten waren druk in gesprek, terwijl de forensische dienst het jacht onderzocht en foto’s nam.
O’Malley zag er net zo ruig uit als altijd: zijn haar was zwart geverfd en kort geknipt, en zijn gezicht zag eruit alsof hij jarenlang in de boksring had gestaan, vol lijnen en rimpels. Hij had zijn ogen samengeknepen tegen de harde wind en hij zag er opgefokt uit.
“Nou, ze is nu hier,” zei hij. “Geef haar een kans.”
De andere hoofdinspecteur zag er bijzonder charmant uit: grijzend haar, een smal gezicht en een alerte blik onder een gefronst voorhoofd. Hij was langer dan O’Malley en Avery merkte duidelijk dat hij er moeite mee had dat O’Malley, of om het even wie die niet tot zijn eigen team behoorde, zijn territorium betrad.
Avery knikte naar iedereen.
“Wat is er aan de hand, hoofdinspecteur?”
“Is er een feestje of zo?” Ramirez lachte.
“Veeg die lach van je gezicht,” kaatste de hoofdinspecteur terug. “Dit is een plaats delict, jongeman, en ik verwacht dat je het als zodanig behandelt.”
“Avery, Ramirez, dit is hoofdinspecteur Holt van bureau A7. Hij was zo vriendelijk om…”
“Vriendelijk, ik denk het niet!” snauwde hij terug. “Ik weet niet wat de burgemeester van plan is, maar als hij denkt dat een ander bureau mijn gebied kan overnemen, dan moet hij nog maar eens goed nadenken. Ik heb veel respect voor jou, O’Malley. We kennen elkaar al jaren, maar dit is echt ongehoord en dat weet je maar al te goed. Hoe zou jij je voelen als ik de zaken van A1 overnam en bevelen begon uit te delen?”
“We nemen helemaal niets over,” zei O’Malley. “Denk je dat ik hier blij mee ben? We hebben al genoeg werk. De burgemeester heeft ons allebei ingeroepen, toch? Ik had een heel andere dag gepland, Will, dus doe nou niet alsof ik degene ben die heeft besloten deze zaak over te nemen.”
Avery en Ramirez wisselden een blik.
“Wat is er aan de hand?” vroeg Avery.
“Deze morgen kwam er een oproep binnen,” zei Holt, terwijl hij in de richting van het jacht wees. “Er werd een dode vrouw gevonden op die boot. Ze werd geïdentificeerd als een plaatselijke boekenverkoopster. Ze heeft al vijftien jaar een spirituele boekhandel in Sumner Street. Geen strafblad of dossier, helemaal niets verdachts.”
“Behalve dan de manier waarop ze vermoord werd,” ging O’Malley verder. “Hoofdinspecteur Holt was net aan het ontbijten met de burgemeester toen de oproep binnenkwam. De burgemeester wilde zelf langskomen om de situatie te bekijken.”
“Het eerste wat hij zei was: ‘Waarom zetten we Avery Black niet op deze zaak?’” zei Holt om het verhaal af te maken, en hij wierp een dodelijke blik op Avery.
O’Malley probeerde de hele situatie wat te verzachten. “Zo heb je niet aan mij verteld, Will. Je zei dat jouw mannen zich geen raad met de situatie wisten, en daarop stelde de burgemeester voor de hulp in te roepen van iemand met ervaring op dit vlak.”
“Hoe dan ook,” snauwde Holt, terwijl hij trots zijn kin naar voren stak.
“Ga eens een kijkje nemen,” zei O’Malley en hij wees naar het jacht. “Kijk wat je er kan vinden. Als ze met niks terugkomt,” zei hij tegen Holt, “dan gaan we ervandoor. Akkoord?”
Holt stampte naar zijn twee agenten toe.
“Die twee zijn van hun afdeling Moordzaken,” zei O’Malley. “Kijk niet naar ze. Praat niet tegen ze. Maak niemand van streek. Dit is een heel delicate politieke situatie. Hou gewoon je mond en breng vertel me wat je aantreft.”
Ramirez was helemaal opgewonden toen ze naar het grote jacht liepen. “Dit is een pareltje,” zei hij. “Zo te zien een Sea Ray 58 Sedan Bridge. Twee dekken. Schaduw op het jacht en binnen airco.”
Avery was onder de indruk. “Hoe weet jij dat nou allemaal?” vroeg ze.
“Ik ga graag vissen,” zei hij schouderophalend. “Ik ben nog nooit gaan vissen met zo’n jacht, maar een mens mag toch dromen, nietwaar? Ik zou je een keer moeten meenemen met mijn boot.”
Eigenlijk hield Avery helemaal niet zo van de zee. Van het strand hield ze soms, van meren zeker, maar zeilboten en motorjachten ver weg op zee? Paniekaanvallen! Ze was opgegroeid op het platteland en alleen al het idee om op volle zee rond te dobberen, met god weet wat er zich onder die golven zou kunnen verschuilen, deed haar verstarren van angst.
Holt en zijn twee agenten negeerden Avery en Ramirez volledig toen ze langsliepen en zich voorbereidden om aan boord te gaan. Op de boeg nam een fotograaf nog een laatste foto, waarna hij Holt een teken gaf. Toen hij via stuurboord de boot verliet, fronste hij zijn wenkbrauwen en grapte tegen Avery: “Je zal nooit meer op dezelfde manier naar een jacht kijken.”
Langs een zilverkleurige ladder gingen ze aan boord. Avery klom omhoog, plaatste haar handen stevig tegen de zwarte ramen en schuifelde voorzichtig naar de voorkant van het jacht.
Een engelachtig uitziende vrouw van middelbare leeftijd met een wilde rode haardos lag op de voorsteven van het schip, precies voor de zijlichten van de boeg. Ze lag opgekruld op haar zij met haar gezicht naar het oosten, haar handen om haar knieën en haar hoofd gebogen. Had ze rechtop gezeten, dan had het net geleken alsof ze sliep. Ze was helemaal naakt en de enige zichtbare verwonding was een donkere lijn rond haar hals. Die heeft hij gebroken, dacht Avery.
Het slachtoffer viel vooral op omdat ze, naast het feit dat ze naakt was en publiekelijk tentoongesteld werd, een bepaalde schaduw wierp. De zon was opgekomen in het oosten en haar lichaam was in een zodanige hoek neergelegd dat het een spiegelbeeld veroorzaakte in de vorm van een langgerekte, verwrongen schaduw.
“Shit,” fluisterde Ramirez.
Avery ging door haar knieën en tuurde vanuit haar lage positie naar de boeg van het jacht, een beetje zoals ze zou doen als ze thuis iets checkte wat ze net had schoongemaakt. De schaduw kon toeval zijn, maar het kon net zo goed een betekenisvolle aanwijzing van de moordenaar zijn en als hij een aanwijzing had gegeven, was het heel goed mogelijk dat hij er nog meer had achtergelaten. Ze stapte van de ene naar de andere kant van het schip.
In de schittering van het zonlicht op het witte oppervlak van de boeg, precies boven het hoofd van de vrouw, tussen haar lichaam en de schaduw, ontdekte Avery een ster. Iemand had met speeksel of met zout water een ster getekend.
Ramirez vroeg aan O’Malley: “Wat zei de forensische dienst?”
“Ze vonden een paar haren op het lichaam. Zouden van een tapijt kunnen zijn. Het andere team is nog steeds in het appartement.”
“Welk appartement?”
“Dat van de vrouw,” antwoordde O’Malley. “We denken dat ze daar ontvoerd werd. Nergens vingerafdrukken. Die kerel droeg waarschijnlijk handschoenen. We begrijpen ook niet hoe hij haar hierheen gebracht heeft, naar zo’n duidelijk zichtbare kade, zonder dat iemand iets heeft gezien. Hij heeft enkele camera’s hier in de haven gesaboteerd. Dat heeft hij waarschijnlijk net voor de moord gedaan. We denken dat ze afgelopen nacht vermoord werd. Ze lijkt niet mishandeld, maar na het onderzoek van de lijkschouwer zullen we meer weten.”
Holt mopperde voor zich uit. “We verspillen hier onze tijd,” snauwde hij naar O’Malley. “Wat kan dat mens nog meer ontdekken dan wat mijn mannen al vastgesteld hebben? Ik geef geen reet om haar laatste zaak of om haar populariteit. Wat mij betreft is ze gewoon een mislukte advocaat die mazzel had met haar eerste grote zaak omdat een seriemoordenaar die zíj notabene ooit vrijpleitte, haar heeft gehólpen!”
Avery kwam overeind, leunde tegen de reling en keek naar Holt, O’Malley en de twee andere agenten op de kade. De wind deed haar jas en haar broek flapperen. “Hebben jullie de ster gezien?” vroeg ze.
“Welke ster?’ riep Holt naar boven.
“Haar lichaam werd in een bepaalde hoek neergelegd. In het zonlicht maakt het een schaduw van haar gestalte. Heel duidelijk. Bijna alsof er twee mensen rug aan rug liggen. Tussen haar lichaam en deze schaduw heeft iemand een ster getekend. Het kan toeval zijn, maar de positie is wel heel perfect. Als die ster met speeksel werd getekend, dan hebben we misschien geluk.”
Holt overlegde met een van zijn agenten. “Heb jij een ster gezien?”
“Nee, meneer,” antwoordde een slanke, blonde agent met bruine ogen.
“De forensische dienst?”
De rechercheur schudde zijn hoofd.
“Belachelijk,” mompelde Holt. “Een getekende ster? Kan wel door een kind zijn gedaan. Een schaduw? Schaduwen worden gecreëerd door lichtinval. Daar is niks bijzonders aan, rechercheur Black.”
“Wie is de eigenaar van dit jacht?” vroeg Avery.
“Een dood spoor,” zei O’Malley met een schouderophalen. “Een grote vastgoedontwikkelaar. Hij zit in Brazilië voor zaken. Is al een maand weg.”
“Als de boot afgelopen maand is schoongemaakt,” zei Avery, “dan werd die ster getekend door de moordenaar, en omdat hij precies in het midden zit tussen het lichaam en de schaduw, moet het wel iets te betekenen hebben. Ik weet nog niet precies wat, maar wel íéts.”
Правообладателям!
Данное произведение размещено по согласованию с ООО "ЛитРес" (20% исходного текста). Если размещение книги нарушает чьи-либо права, то сообщите об этом.Читателям!
Оплатили, но не знаете что делать дальше?