Электронная библиотека » Блейк Пирс » » онлайн чтение - страница 3

Текст книги "Op de Vlucht voor Hogere Krachten "


  • Текст добавлен: 9 сентября 2019, 11:40


Автор книги: Блейк Пирс


Жанр: Триллеры, Боевики


Возрастные ограничения: +16

сообщить о неприемлемом содержимом

Текущая страница: 3 (всего у книги 17 страниц) [доступный отрывок для чтения: 6 страниц]

Шрифт:
- 100% +

HOOFDSTUK ZES

De koffiezaak lag op de hoek aan de noordzijde van de tunnel naar de East Boston Expressway. Het was een bakstenen gebouw met één verdieping en grote ramen, en een simpel uithangbord met daarop COFFEE SHOP. De ramen waren verduisterd.

Avery parkeerde de auto bij de deuropening en stapte uit.

Het werd al donker. In het zuidwesten zag ze tegen een oranje, rode en gele horizon de zon ondergaan. Tegenover de koffietent was een kruidenierszaak. De rest van de straat bestond uit gewone gezinswoningen. Het was een vrij rustige, doodnormale buurt.

“We gaan ervoor,” vroeg Ramirez.

Na een lange dag van achter anderen aansjouwen en vergaderen leek Ramirez bijzonder opgewonden en klaar voor spannende actie. Zijn enthousiasme maakte Avery ongerust. Bendeleden houden niet van opgewonden smerissen die hun buurt binnenvallen, dacht ze bij zichzelf. En vooral niet als ze enkel op basis van geruchten en zonder huiszoekingsbevel een bezoekje brengen.

“Rustig aan,” zei ze. “Ik stel de vragen. Geen onverwachte bewegingen. Geen uitsloverij, oké? We zijn hier alleen om een paar vragen te stellen en om te weten te komen of ze ons verder kunnen helpen.”

“Natuurlijk.” Ramirez fronste, en zijn lichaamstaal zei iets heel anders.

Een belletje rinkelde toen ze de zaak binnenliepen.

In de kleine ruimte stonden vier rode banken en een toonbank waar bezoekers de hele dag door koffie en ontbijt konden bestellen. Op de menukaart stonden maar vijftien dingen en er waren maar een paar klanten.

Links zaten twee oude magere latino’s die misschien wel dakloos waren een kop koffie te drinken. Op een van de andere banken hing een jongeman met een zonnebril en een fedora hoed. Hij zat naar de deur gedraaid. Hij droeg een zwart mouwloos shirt en in een schouderholster droeg hij een wapen. Avery keek naar zijn schoenen. Eenenveertig, hooguit tweeënveertig, dacht ze.

Puta,” fluisterde hij toen hij Avery zag binnenkomen.

De twee andere mannen leken zich nergens van bewust.

Achter de toonbank was geen kok of bediende te zien.

“Hallo,” zei Avery wuivend. “We zouden graag met Juan Desoto spreken als hij er is.”

De jongeman lachte.

Snelle woorden in het Spaans volgden.

“Hij zegt: ‘Krijg de klere, politiehoer, jij en je hoerenjong.’” vertaalde Ramirez.

“Wat aardig,” zei Avery. “Luister, we willen geen moeilijkheden,” voegde ze eraan toe en ze hield beide handen omhoog. “We willen Desoto alleen wat vragen stellen over een boekhandel in Sumner Street die hij kennelijk niet zo leuk vindt.”

De man stond op en wees naar de deur. “Sodemieter op, verdomde smerissen!”

Er waren heel veel manieren waarop Avery deze situatie kon aanpakken. De man had een wapen, en ze gokte dat dat hoogstwaarschijnlijk geladen was en dat hij er geen vergunning voor had. Hij leek ook nogal gretig om in actie te komen, hoewel er feitelijk helemaal niks gebeurd was. Hierdoor, en door de verlaten toonbank, vermoedde ze dat er in een achterkamertje iets vreemds aan de hand was. Drugs, dacht ze, of een onfortuinlijke winkeleigenaar die ze een lesje leerden.

“We willen alleen Desoto enkele minuten spreken,” zei ze.

“Teringwijf!” riep de man, terwijl hij opstond en zijn wapen trok.

Daarop trok Ramirez ook meteen zijn wapen.

De twee oudere mannen dronken stilzwijgend hun koffie.

Over zijn wapen heen riep Ramirez: “Avery!”

“Rustig, iedereen,” zei Avery.

In het raampje achter de toonbank verscheen een grote kerel met een stevige hals en ronde wangen. Hij leunde voorover door het raampje, waardoor hij korter leek dan hij waarschijnlijk was. Zijn gezicht was deels verborgen in de schaduw. Het was een kale latino met een vrij lichte huidskleur en een geamuseerde blik in zijn ogen. Hij had een glimlach om zijn lippen. In zijn mond had hij een sierbeugel waardoor zijn tanden schitterden als geslepen diamanten. Hij gaf geen boosaardige indruk, maar Avery vroeg zich af waarom hij zo rustig bleef in deze gespannen situatie.

“Desoto,” zei ze.

“Geen wapens, geen wapens,” zei Desoto vanuit het vierkantje raampje. “Tito,” zei hij, “leg je wapen op tafel. En jullie, smerissen, leg ook maar jullie wapens op tafel. Geen wapens hier.”

“Geen sprake van,” zei Ramirez, terwijl hij nog steeds zijn wapen gericht hield op de jongeman.

Avery voelde het lemmet van het mes op haar enkel, dat ze voor gevaarlijke situaties altijd bij zich droeg. Bovendien wist iedereen dat ze een bezoekje gingen brengen aan Desoto. Alles komt goed, dacht ze, dat hoop ik tenminste.

“Leg neer,” zei ze tegen Ramirez.

Als teken van goed vertrouwen haalde Avery voorzichtig tussen haar vingertoppen haar Glock tevoorschijn en legde deze op de tafel, tussen de twee oudere mannen.

“Doe het,” zei ze tegen Ramirez. “Leg je wapen op tafel.”

“Shit,” fluisterde Ramirez. “Dit is niet best. Niet best.” Toch gehoorzaamde hij en legde zijn wapen op tafel. De andere man, Tito, legde ook zijn wapen neer en lachte.

“Dank je wel,” zei Desoto. “Geen zorgen. Niemand wil jullie politiewapens. Ze liggen daar veilig. Kom op. Praten.”

Hij verdween uit het zicht.

Tito wees naar een kleine, rode deur die achter de rode banken nauwelijks te zien was.

‘Jij eerst,” zei Ramirez.

Tito bukte een beetje en ging de kamer binnen.

Ramirez volgde en daarna Avery.

De rode deur gaf toegang tot een keuken. Een gang liep verder door naar achteren. Voor hun neus was een donkere, steile keldertrap. Onderaan bevond zich nog een deur.

“Ik heb hier een slecht gevoel bij,” fluisterde Ramirez.

“Stil,” fluisterde Avery terug.

In de kamer achter de deur werd poker gespeeld. Vijf Latijns-Amerikaanse mannen, keurig gekleed en uitgerust met wapens, werden meteen stil toen ze binnenkwamen. Op de tafel lagen stapels bankbiljetten en juwelen. Tegen de muren van de grote kamer stonden wat banken. Op de vele planken lagen een machinegeweren en machetes, zag Avery. Er was nog een andere deur te zien. Avery wierp snel een blik op hun voeten en zag dat geen van hen schoenen aanhad die groot genoeg waren om van de moordenaar te kunnen zijn.

Op de bank, met zijn armen wijd gespreid en met een enorme grijns op zijn gezicht waardoor zijn gevijlde tanden duidelijk zichtbaar waren, zat Juan Desoto. Zijn lijf zag er meer uit als een stier dan als een mens: opgepompt en gebeeldhouwd van dagelijkse work-outs en, zo vermoedde Avery, steroïden. Zelfs als hij zat was hij een reus, dus als hij opstond moest hij zeker twee meter lang zijn. Ook zijn voeten waren gigantisch. Zeker schoenmaat zesenveertig, dacht Avery.

“Rustig, iedereen, rustig,” gebood Desoto. “Speel gerust verder,” moedigde hij zijn mannen aan. “Tito, haal iets te drinken voor hen. Wat wil je drinken, rechercheur Bláck,” zei hij nadrukkelijk.

“Ken je mij?” vroeg Avery.

“Ik ken jou niet persoonlijk,” antwoordde hij, “maar ik heb over je gehoord. Twee jaar geleden heb je mijn kleine neefje Valdez en enkele goede vrienden van me bij de West Side Killers gearresteerd. Ik heb inderdaad veel vrienden bij andere bendes,” zei hij toen hij Avery’s verbaasde blik zag. “Niet alle bendes strijden met elkaar als beesten. Ik zie het graag ruimer. En wat kan ik jou aanbieden, alsjeblieft?”

“Ik hoef niets,” zei Ramirez.

“Ik ook niet,” voegde Avery eraan toe.

Desoto knikte naar Tito, die meteen de kamer uit ging. Alle mannen rond de tafel zetten het spel voort, op een na. Die man was het evenbeeld van Desoto, alleen veel kleiner en jonger. Hij mompelde iets tegen Desoto en meteen ontstond een hevige discussie tussen de twee.

“Hij is het kleine broertje van Desoto,” vertaalde Ramirez. “Hij vind dat ze ons allebei moeten vermoorden en in de rivier gooien. Desoto probeert hem duidelijk te maken dat dit net de reden is waarom hij altijd achter de tralies zit. Omdat hij altijd van alles vindt in plaats van dat hij zijn mond houdt en luistert.”

Sientate!” schreeuwde Desoto ten slotte.

Met tegenzin ging de jongere broer zitten en wierp Avery een harde blik toe.

Desoto haalde diep adem. “Vind je het leuk om een beroemde smeris te zijn?” vroeg hij.

“Niet echt,” zei Avery. “Voor kerels als jij ben ik het mikpunt bij de politie. Ik hou er niet van om het mikpunt te zijn.”

“Helemaal waar,” zei hij.

“We zijn op zoek naar informatie,” voegde Avery eraan toe. “Een vrouw van middelbare leeftijd met de naam Henrietta Venemeer is eigenares van een boekhandel in Sumner Street. Spirituele boeken, new age, psychologie, dat soort dingen. We hebben vernomen dat je haar winkel niet leuk vindt. Ze werd lastiggevallen.”

“Door míj?” vroeg hij verbaasd, terwijl hij naar zichzelf wees.

“Door jou of door je mannen. Dat weten we niet. Daarom zijn we hier.”

“Waarom zouden jullie helemaal doordringen tot het hol van de leeuw om vragen te stellen over een of andere vrouw uit een boekhandel? Leg me dat eens uit, alsjeblieft.”

Avery zag geen enkele herkenning van Henrietta of de boekhandel op het gezicht van Desoto. Avery had zelfs het idee dat hij verontwaardigd was over de beschuldiging.

“Ze werd afgelopen nacht vermoord,” zei Avery, terwijl ze goed oplette hoe de andere mannen in de kamer reageerden. “Haar nek was gebroken en ze was vastgebonden op een jacht in de haven bij Marginal Street.”

“Waarom zou ik zoiets doen?” vroeg hij.

“Dat is nu net wat we willen weten.”

Desoto sprak zijn mannen snel en geagiteerd in het Spaans toe. Zijn jongere broer en een andere man leken bijzonder verveeld om van zoiets triviaals beschuldigd te worden. De andere drie mannen leken wat beduusd te kijken bij de beschuldigingen. Een verhitte discussie volgde. Op een gegeven ogenblik stond Desoto woedend op, waardoor goed zichtbaar werd hoe lang en groot hij was.

“Deze drie mannen zijn de winkel binnengegaan,” fluisterde Ramirez. “Ze hebben de boekhandel tweemaal overvallen. Desoto is woedend omdat hij dit nu pas verneemt en omdat hij nooit een deel van de buit heeft gekregen.”

Met een luide schreeuw hamerde Desoto met zijn vuist op tafel, waarna deze in twee stukken brak. Rekeningen, geld en juwelen vlogen in het rond. Een halsketting raakte bijna Avery’s gezicht, waardoor ze iets dichter bij de deur moest gaan staan. Alle vijf de mannen duwden hun achteruit. Desoto’s jongere broertje schreeuwde het uit van frustratie en stak zijn armen omhoog. Desoto richtte zijn woede tot één man in het bijzonder. Hij wees met een vinger in diens gezicht en er werden dreigementen uitgewisseld.

“Deze kerel nam de anderen mee naar de boekhandel,” fluisterde Ramirez. “Hij zit flink in de problemen.”

Desoto draaide zich met uitgestrekte armen om. “Het spijt me,” zei hij. “Mijn mannen hebben inderdaad die vrouw in haar winkel lastiggevallen. Tweemaal. Dit is voor het eerst dat ik er iets over hoor.”

Avery’s hart begon sneller te kloppen. Ze stonden in een afgesloten kamer vol woedende criminelen met wapens, en ondanks Desoto’s woorden en gebaren bleef hij een heel intimiderende kerel en, als alle geruchten klopten, een massamoordenaar. Opeens was de gedachte aan haar mes dat toch wel ver buiten bereik was niet meer zo geruststellen als ze eerst had gedacht.

“Dank je wel,” zei Avery. “Voor alle duidelijkheid: zou een van je mannen een reden gehad hebben om Henrietta Venemeer te doden?”

“Niemand doodt zonder mijn toestemming,” zei hij droog.

“Venemeer werd in een vreemde houding neergelegd op een schip,” ging Avery verder. “In het volle zicht van de haven. Boven haar hoofd was een ster getekend. Zegt jou dat iets?”

“Herinner je je mijn neefje nog?” vroeg Desoto. “Michael Cruz? Kleine jongen? Mager?”

“Nee.”

“Je brak zijn arm. Ik vroeg hem hoe een meid hem had kunnen aanvallen en hij vertelde me dat je heel snel en heel sterk was. Denk je dat je míj ook aankunt, rechercheur Black?”

De een neerwaartse spiraal was begonnen.

Avery voelde het. Desoto was verveeld. Hij had hun vragen beantwoord, voelde zich verveeld en boos en in zijn privévertrekken onder zijn zaak stonden twee ongewapende agenten. Zelfs voor de mannen die poker hadden gespeeld hadden zich nu volledig op hen gericht.

“Nee,” zei ze. “Ik denk dat jij me in een gevecht zonder wapens meteen zou kunnen doden.”

“Ik geloof in het principe oog om oog,” zei Desoto. “Als er informatie gegeven wordt, moet er ook informatie verkregen worden. Evenwicht,” benadrukte hij, “is heel belangrijk in het leven. Ik heb jou informatie gegeven. Jij hebt mijn neefje gearresteerd. Jij hebt nu dus al twee dingen van mij. Begrijp je dat?” vroeg hij. “Je staat bij me in het krijt.”

Avery hield zich klaar en nam haar traditionele jiujitsuhouding aan: haar benen gebogen en lichtjes uit elkaar, haar armen hoog en haar handen open onder haar kin.

“Wat wil je dan van mij?” vroeg ze.

Desoto gromde iets, maakte een sprong naar voren, strekte zijn arm en haalde uit.

HOOFDSTUK ZEVEN

Het was alsof de kamer niet meer bestond in Avery’s hoofd; ze zag alleen de vijf mannen nog en voelde Ramirez naast haar staan, en zag dat Desoto’s vuist op haar gezicht af kwam. Ze noemde het zelf de mist, een leegte waarin ze zich vaak had bevonden toen ze nog hardliep, een andere wereld los van haar fysieke aanwezigheid. Haar jiujitsuleraar noemde het ‘de ultieme vorm van bewustzijn’, een staat waarin ze zich maar op bepaalde zaken focuste, zodat al haar zintuigen zich op specifieke punten konden richten.

Ze draaide zich in de kromming van Desoto’s arm en greep zijn pols vast. Tegelijkertijd duwde ze met haar heup tegen zijn kolossale lichaam, zodat hij het evenwicht verloor. Ze gebruikte zijn eigen kracht om hem tegen de kelderdeur te gooien. Het hout kraakte en de reusachtige man kwam hard neer.

Nog steeds vol adrenaline draaide Avery zich om en schopte een aanvaller in de buik. Daarna gebeurde alles in slow motion. Elke man werd met een minimum aan agressie maximaal aangevallen. Avery haalde een van de mannen neer met een klap in de hals. Een andere kreeg een schop in zijn kruis, gevolgd door een achterwaartse schop in zijn onderrug. De derde man viel neer op de gebroken planken van de tafel. Even had ze Desoto’s jongere broer uit het oog verloren. Ze draaide zich om en zag dat hij op het punt stond haar met een metalen boksbeugel aan te vallen. Ramirez kwam tussenbeide en schopte hem op de grond.

Desoto stond grommend op, viel Avery van langs achter aan en hield haar in bedwang.

Het gigantische gewicht van zijn lichaam voelde aan als een blok beton. Avery kon zich niet loswringen en schopte tevergeefs wild in de lucht. Desoto nam haar in zijn reusachtige armen en gooide haar tegen een muur.

Avery kwam terecht tegen een rek en toen ze op de grond neerkwam, viel de hele handel boven op haar. Desoto gaf haar een trap in de maag. De klap was zo hevig dat ze erdoor opgetild werd. Ze kreeg nog meer trappen en haar hoofd sloeg achterover. Desoto boog zich over haar heen en ze voelde zijn dikke handen rond haar hals. Hij hief haar op en ze voelde geen grond meer onder haar voeten.

“Ik zou zo je nek kunnen breken,” fluisterde hij. “Als een twijgje.”

Haar hoofd was wazig van de klappen. Ze kon moeilijk ademhalen.

Concentreer je, dacht ze. Of je gaat eraan.

Ze probeerde zijn lichaam omver te krijgen of zich uit zijn ijzeren greep te bevrijden. Iets sloeg in Desoto’s hals. Hij liet Avery zakken zodat haar voeten de grond weer raakten, draaide zich om en zag Ramirez met een stoel.

“Deed dat geen pijn?” vroeg Ramirez verbaasd.

Desoto gromde.

Avery zette zich schrap, hief haar voet op en stampte met haar hiel op Desoto’s tenen.

“Argh!” riep Desoto uit.

Hij droeg een wit hemd, een bruine short en slippers. Avery’s hiel had twee botjes in zijn voet gebroken. Instinctief liet hij haar los en toen hij haar weer wilde grijpen stond Avery al weer in gevechtshouding. Ze gaf hem een klap tegen de keel, gevolgd door een hevige stoot in zijn middenrif.

Op de grond lag een ijzeren staaf.

Ze raapte die op en sloeg er hem mee tegen het hoofd.

Desoto wankelde meteen.

Twee van zijn mannen waren al buiten gevecht gesteld, inclusief zijn jongere broer. Een derde man, die het hele gevecht met Desoto had gevolgd, keek haar met wijd open ogen verbaasd aan. Hij trok zijn wapen. Avery sloeg met de ijzeren staaf het wapen uit zijn hand, draaide zich met volle kracht om en beukte hem in het gezicht. Hij viel neer tegen een kast.

De laatste twee mannen hadden Ramirez overmeesterd.

Avery sloeg de staaf tegen de achterkant van de knieën van de ene man. Hij viel kreunend neer en Avery bracht het metaal neer op zijn borstkas en schopte hem hard in zijn gezicht. De andere man ramde met zijn vuist tegen haar kaak. Ze verloren beiden het evenwicht en kwamen neer op de resten van de pokertafel.

De man lag boven op haar en bleef met zijn vuist op haar inbeuken. Avery kon zijn pols te pakken krijgen en rolde over de vloer. Hij viel van haar af en ze kon zich omdraaien en nam zijn arm in een armklem. Avery lag dwars over hem heen met haar benen over zijn buik en hield zijn arm in een onnatuurlijke houding stevig vast.

“Laat me los! Laat me los!” schreeuwde hij.

Ze hief haar been op en trapte hem ermee in het gezicht tot hij het bewustzijn verloor.

“Krijg de klere!” riep ze.

Het werd stil in de kamer. De vijf mannen, inclusief Desoto, waren out.

Ramirez gromde en probeerde op handen en knieën overeind te komen.

“Jezus…” fluisterde hij.

Avery zag een wapen op de vloer. Ze nam het op en richtte het op de kelderdeur. Ze had het wapen amper gericht of Tito verscheen in de deuropening.

“Waag het niet om dat wapen te richten!” schreeuwde Avery. “Hoor je me?! Waag het niet!”

Tito keek naar het wapen in zijn hand.

“Richt dat wapen en ik schiet!”

Tito kon zijn ogen niet geloven toen hij de kamer in keek. Zijn mond viel bijna open van verbazing toen hij Desoto zag liggen.

“Heb jij dit allemaal gedaan?” vroeg hij ernstig.

“Laat dat wapen vallen!”

Tito richtte het op haar.

Avery schoot hem tweemaal in de borst en door de slag kwam hij hard neer op de keldertrap.

HOOFDSTUK ACHT

Net buiten de koffiezaak hield Avery een zak met ijs op haar oog. Onder haar oog voelde ze twee kneuzingen kloppen en haar wang was gezwollen. Ze had ook moeite met ademen, waardoor ze vermoedde dat er een rib was gebroken. In haar hals had ze rode striemen van de greep van Desoto en haar keel deed pijn.

Ondanks alles voelde Avery zich goed. Heel goed. Ze had prima haar mannetje gestaan tegenover een reus van een moordenaar en vijf andere kerels.

Je hebt het ’m geflikt, dacht ze.

Jarenlang had ze geleerd hoe ze moest vechten, talloze jaren had ze vele uren in de dojo doorgebracht, waar ze in haar eentje telkens weer dezelfde bewegingen oefende. Het was niet haar eerste gevecht, maar wel de eerste keer dat ze het had opgenomen tegen vijf mannen en zeker tegen iemand zo sterk als Desoto.

Ramirez zat op de stoep. Sinds de gebeurtenissen in de kelder stond hij op instorten. Vergeleken met Avery was hij er behoorlijk slecht aan toe: zijn gezicht was helemaal gezwollen en zat onder de snijwonden. Hij voelde zich voortdurend duizelig.

“Je ging tekeer als een beest in die kelder,” mompelde hij. “Een beest dat…”

“Eh… dank je wel,” zei ze.

De koffietent van Desoto bevond zich midden in de wijk van bureau A7, dus voelde Avery zich verplicht Simms op te bellen voor versterking. In de straat stond een ambulance geparkeerd en verschillende agenten van A7 waren ter plaatse om Desoto en zijn mannen in te rekenen op beschuldiging van geweld, wapenbezit en nog enkele kleinere vergrijpen. Tito’s lichaam, gewikkeld in een zwarte zak, werd naar buiten gedragen en achter in een van de voertuigen gelegd.

Simms kwam ter plaatse en schudde zijn hoofd.

“Wat een zootje daar beneden,” zei hij. “Bedankt voor het extra papierwerk.”

“Had je liever gehad dat ik mijn eigen mensen opriep, dan?”

“Nee,” gaf hij toe, “Eigenlijk niet. Er houden zich al drie verschillende afdelingen bezig met Desoto, dus op zijn minst draagt dit ertoe bij om daar eens wat beweging in te krijgen. Ik weet niet wat je bezielde om alleen dit hol binnen te vallen zonder assistentie, maar je hebt het goed gedaan. Hoe heb je zes man in je eentje kunnen verslaan?”

“Ik kreeg hulp,” zei Avery met een knikje naar Ramirez.

Ramirez stak ter bevestiging zijn hand op.

“Is er een verband met de moord in de haven?” vroeg Simms.

“Ik denk het niet,” zei ze. “Twee van zijn mannen hebben tweemaal die boekwinkel overvallen. Desoto was verbaasd daarover, en vervolgens pisnijdig. Als die twee anderen dit verhaal bevestigen, denk ik dat ze helemaal niets met die moord te maken hebben. Ze waren uit op geld, ze wilden niemand vermoorden.”

Een agent liep op hen toe en wuifde naar Simms.

Simms gaf Avery een zacht tikje op de schouder. “Misschien kun je je beter uit de voeten maken,” zei hij. “Ze brengen hem nu naar buiten.”

“Nee,” zei Avery, “ik wil hem zien.”

Desoto was zo groot dat hij zich moest bukken om door de deur te gaan. Aan weerszijden hielden politieagenten hem vast en een agent liep achter hem aan. Vergeleken met alle anderen zag hij er reusachtig uit. Ook zijn handlangers werden naar buiten geleid en naar een politiewagen gebracht. Toen Desoto langs Avery kwam, bleef hij stilstaan en draaide zich om. Geen enkele agent kon hem in beweging krijgen.

“Black,” riep hij.

“Ja?” zei Avery.

“Weet je nog dat mikpunt waar je het over had?”

“Ja?”

“Klik, klik, boem,” zei hij met een knipoog.

Hij bleef haar nog even aanstaren voordat hij zich door de agenten in de wagen liet leiden.

Avery wist al langer dat loze bedreigingen deel uitmaakten van haar job, maar in het geval van Desoto waren deze menens. Uiterlijk zag ze eruit alsof ze alles onder controle had en ze bleef hem aanstaren tot hij verdwenen was. Innerlijk trilde ze echter als een riet.

“Ik heb een borrel nodig,” zei ze.

“Geen sprake van,” protesteerde Ramirez. “Ik voel me beroerd.”

“Weet je wat,” zei Avery, “Kies maar een bar uit. Aan jou de keuze.”

Hij fleurde meteen op. “Echt?”

Avery had nooit eerder Ramirez een bar laten uitkiezen. Meestal ging hij iets drinken met het hele team, terwijl Avery meer van stille, bescheiden kroegen bij haar in de buurt hield. Sinds ze een soort van stel waren, was Avery nooit met hem of met iemand anders van de afdeling gaan stappen.

Ramirez stond iets te snel op, zwaaide even op zijn benen, maar kon zich nog net herstellen.

“Ik weet waar we heen gaan,” zei hij.


Страницы книги >> Предыдущая | 1 2 3 4 5 6 | Следующая
  • 0 Оценок: 0

Правообладателям!

Данное произведение размещено по согласованию с ООО "ЛитРес" (20% исходного текста). Если размещение книги нарушает чьи-либо права, то сообщите об этом.

Читателям!

Оплатили, но не знаете что делать дальше?


Популярные книги за неделю


Рекомендации