Электронная библиотека » Блейк Пирс » » онлайн чтение - страница 6

Текст книги "Op de Vlucht voor Hogere Krachten "


  • Текст добавлен: 9 сентября 2019, 11:40


Автор книги: Блейк Пирс


Жанр: Триллеры, Боевики


Возрастные ограничения: +16

сообщить о неприемлемом содержимом

Текущая страница: 6 (всего у книги 17 страниц) [доступный отрывок для чтения: 6 страниц]

Шрифт:
- 100% +

HOOFDSTUK VIJFTIEN

Howard Randall zag er veel ouder uit dan de vorige keer dat Avery hem had gezien. Zijn schouders hingen omlaag en zijn gerimpelde gezicht zag er bijzonder grauw uit. Hij was rond de vijftig, maar gaf een veel oudere indruk. Ze zaten in een fletse, grauwe vergaderzaal op etage B, die gereserveerd was voor de gevaarlijkste gevangenen die verplicht waren hun dagen in eenzaamheid door te brengen. Hij droeg een oranje overall en zijn handen waren vastgemaakt aan de tafel.

“Ik wíst wel dat je terug zou komen,” fluisterde hij met gebogen hoofd. “Ik ben zo blij jou te zien, Avery. Wat is er met je gezicht gebeurd?”

“Gevecht met een bende,” zei ze.

“Gevecht met een bende?” vroeg hij bezorgd. “Welke?”

“Juan Desoto. Een huurmoordenaar en zijn handlangers.”

“Heeft hij je gezicht zo toegetakeld?” vroeg Howard.

“Ja.”

“Jeetje.”

“Waarom zit je nog steeds op de B-afdeling?” vroeg Avery.

Howard keek haar met een kinderlijke ondeugendheid aan. “De gevangenis is een grappige plaats,” antwoorde hij. “Een fascinérende plaats. Buiten deze muren, in een wereld waar ik echt van hield, voelde ik me zo begrensd, zo beperkt. Dat besef ik nu. Hier is alles mogelijk. Hier leven we als het ware in een grote petrischaal. We maken deel uit van één groot experiment, maar onze acties hebben hier geen gevolgen. Je kunt hier iemand vermoorden, iemand neersteken, iemand zijn hersenen inslaan en waar ga je heen? Nergens. Je blijft hier. Op de B-afdeling. Nog steeds in de gevangenis. Je krijgt nog steeds hetzelfde eten en je slaapt nog steeds in hetzelfde bed. In de echte wereld was er altijd die angst dat men je ooit te pakken zou krijgen of dat men zou te weten komen wie je was. Hier weet iedereen al wie ik ben.”

“Dat is geen antwoord op mijn vraag.”

Hij hief zijn kin op en probeerde haar vraag te omzeilen. “Het was niets ernstigs,” zei hij. “Ik heb met mijn blote handen in de slokdarm van een bijzonder vieze jongen geprikt. Menselijke huid is vrij taai, wist je dat? Ik heb zijn strot eruit getrokken en deze aangeboden aan een aanbidder van onze Señora de la Santa Muerte. Uiteraard was hij me heel dankbaar. De bewakers, daarentegen, vonden mijn met bloed besmeurde lichaam nogal zorgwekkend. Ik denk dat ze bang zijn voor me,’ fluisterde hij. “Kun je je voorstellen? Bang voor een oude man?”

“Je bent ziek,” fluisterde ze.

“Je hebt me gemíst.”

“Helemaal niet,” loog ze. “Ik ben hierheen gekomen omdat ik je hulp nodig heb.”

“De moord in de haven.” Hij knikte. “Ja, ik weet het.”

“Hoe weet je dat?”

“De gevangenis is niet zoals de gewone wereld, Avery. Je kunt alles krijgen wat je maar wil, maar je moet er wel een prijs voor betalen,” benadrukte hij, terwijl hij op haar reactie wachtte.

“Nou, wat denk jij van die zaak?”

Randall leunde naar achteren in zijn stoel. Een tijdlang observeerde hij Avery, met zijn ogen samengeknepen, waarna hij kalmpjes de kamer rondkeek.

“Waar ging je naartoe, Avery, nadat je moeder werd vermoord en je vader naar de gevangenis moest?” vroeg hij. “Wat deed je toen? Over die periode wordt nooit gesproken.”

Avery bleef altijd alert tijdens een gesprek met Randall. Ze wist heel goed dat ze hem niet kon vertrouwen. Wat weet hij al over me? vroeg ze zich af. Wil hij me betrappen op een leugen of wil hij echt weten wat er toen met me gebeurde?

“Ik werd in een weeshuis geplaatst,” zei ze. “Nou ja,” verduidelijkte ze, “ze noemden het toen geen weeshuis, maar pleegzorg. Ik werd onder de bescherming van de overheid geplaatst.”

Randall keek haar bezorgd aan. “Kon er dan helemaal niemand voor jou zorgen, had je geen familie?”

“Niet echt. Ik had mijn grootouders nog nooit ontmoet. Mijn vader had twee broers, maar ze hadden al heel lang ruzie met elkaar en leefden in een andere staat, dus had ik die ook nog nooit ontmoet. Mijn moeder had een zus, maar die had een hekel aan mij en mijn vader, dus we waren eigenlijk alleen.”

“Wat triest,” zei Randall.

Deze diepe, emotionele reactie had een verrassend effect op Avery. Jarenlang had ze therapie gevolgd om de gebeurtenissen uit haar kindertijd te kunnen verwerken, en ergens was ze daar ook in geslaagd. De tot tranen toe bewogen Randall bracht echter alle slechte herinneringen terug: de moeilijke tijd in de pleegzorg, het misbruik, de voortdurende vernederingen door andere kinderen en door de begeleiders. “Niemand zal jou ooit willen,” had een vrouw ooit tegen haar gezegd. “Je vader was een moordenaar en je moeder was gek. Jij bent waarschijnlijk ook gek.” “Je bent te oud,” zei een andere begeleider. “Niemand wil een kind ouder dan tien. Iedereen wil een baby. Bereid je dus maar voor op een heel lange tijd hier.”

“Hoe heb je dit alles overleefd?” vroeg Randall. “Hoe heb je dat aangepakt?”

Avery wilde antwoorden met het gebruikelijk verhaal over de pleegzorg, maar de woorden bleven steken in haar keel.

Nee, dacht ze. Niet aan denken.

Herinneringen spookten door haar hoofd, pijnlijke herinneringen. Een groepje kinderen had haar behoorlijk hard aangepakt tijdens die eerste maanden. “Je vader is een moordenaar, je moeder is dood. Je vader is een moordenaar, je moeder is dood!” zongen ze. Een van hen, een jongen met de naam Blake die twee jaar jonger en veel kleiner was dan Avery, pestte haar dagelijks. “Als je vader een moordenaar is, dan ben jij waarschijnlijk ook een moordenaar, dus mag ik jou gerust van kant maken!” Hij sloeg haar in het gezicht en duwde haar op de grond.

Opeens kreeg Avery tranen in haar ogen.

Alles was tijdens de therapiesessies uitgebreid aan bod gekomen, zoveel herinneringen had ze bovengehaald en ze had echt geprobeerd deze te verwerken. Maar toch had ze het er nog steeds moeilijk mee. Ze voelde zich vreselijk. Wanneer komt er een einde aan? vroeg ze zich af. Wanneer zal het geen pijn meer doen?

Howard wachtte geduldig en stil af tot ze wat rustiger geworden was. De empathie op zijn gezicht hielp Avery haar tranen te drogen en haar evenwicht terug te vinden. Ze bereidde zich voor op nog meer vragen, maar Randall keek de andere kant op.

“Hij geeft je de cyclus gegeven,” zei hij. “Het verbaast me dat je dat niet meteen zag. De woorden ‘eerste lichaam’ verwijst niet noodzakelijk naar het slachtoffer. Welke lichamen heb je nog meer?”

Hij staarde haar aan en ze pijnigde haar hersenen net zolang tot ze hoofdpijn kreeg. Speelde Howard een spelletje? Of wilde hij haar echt iets duidelijk maken? Ze besefte dat het antwoord voor het grijpen lag en dat frustreerde haar nog meer.

“Denk na, Avery, denk na.”

HOOFDSTUK ZESTIEN

Een wrak.

Zo voelde Avery zich toen ze wegging na haar bezoek aan Randall: een gigantisch wrak. Ze had gedacht dat ze die periode uit haar leven volledig had afgesloten. Niet dus, besefte ze. Je hebt nooit geprobeerd om te vergeten wat er gebeurd was. Je hebt geprobeerd het uit je leven te wissen. En nu kwam alles terug. Die ene herinnering had ervoor gezorgd dat ze zich ook andere dingen ging herinneren. Ga weg, dacht ze. Ga weg uit mijn gedachten!

De enige manier om die herinneringen te verdrijven was zich concentreren op het raadsel van Howard. Hij zei nooit zomaar iets. Hij was een voormalig Harvard-professor en alles wat hij zei had een dubbele betekenis, een geheime betekenis of meer dan een betekenis.

Hij had gezegd: “Hij heeft jou de cyclus gegeven.” Welke cyclus, dacht ze. Wat is de betekenis van een cyclus? Welke betekenis heeft een lichaam nog meer? vroeg ze zich af, terwijl ze aan het slachtoffer dacht.

Boven haar lichaam was een ster getekend.

Cycli ..

Lichamen…

Planeten, dacht ze. Zouden het planeten kunnen zijn? Planeten volgen een cyclus in het heelal. Planeten worden hemellichamen genoemd. Er was een ster getekend boven haar lichaam.

Hoe meer ze erover nadacht, hoe duidelijker alles werd. Ze dacht aan de tekst op de brief: ‘Het eerste lichaam is klaar.’ Als hij inderdaad naar een planeet verwees, dacht ze, dan is hij misschien een astronoom of een sterrenkijker of zoiets. Waar vindt men astronomen?

Ramirez stond diep in gedachten verzonken op de parkeerplaats tegen zijn wagen geleund. Toen hij Avery zag, zwaaide hij enthousiast naar haar.

“Hoi!” riep hij.

“Wat doe jij hier?” Avery lachte.

“Ik wilde jou zien,” zei hij. “Ik heb iets ontdekt.”

Ramirez was gekleed in vrijetijdskledij: een bruine broek, een lichtblauw overhemd en instappers, zonder sokken. Er fonkelde iets in zijn donkere ogen en hij had een beetje ondeugende grijns op zijn gezicht, en heel eventjes wilde Avery hem een heel dikke knuffel geven.

“Wat ben je te weten gekomen?” vroeg ze.

Ramirez had haar aanvankelijke enthousiasme opgemerkt, gevolgd door een aarzeling en daarna sloot ze zich af. Hij, op zijn beurt, verborg zijn glimlach en zette een stoere blik op.

“Ik heb gesproken met Venemeers ex-vriend en met twee mensen die vroeger in de boekhandel werkten. Ze konden me niets nieuws vertellen. Ik heb nog twee andere mensen op mijn lijstje staan, maar ook van hen verwacht ik niet veel. Iedereen zegt hetzelfde: Venemeer kon een echt kreng zijn. Wilde altijd de touwtjes in handen hebben. Ze gaf geld aan daklozen en werkte in verschillende opvangcentra, maar als zij niet de leiding had, dan ontstond er onenigheid. Zowel de ex-vriend als alle werknemers die ik gesproken heb, zeiden allemaal dat ze minimaal een keer per maand ruziemaakte over iets. Als ze iets verkeerd zeiden of haar probeerden te helpen met iets, dan kon Venemeer behoorlijk uit haar dak gaan. Geen van hen heeft een crimineel verleden en ze hebben allemaal een alibi voor de nacht van de moord.”

Avery had nauwelijks gehoord wat Ramirez had verteld.

“Prima,” mompelde ze, terwijl ze over astronomie nadacht.

“Heeft hij jou iets wijzer gemaakt?” vroeg Ramirez en hij wees naar de gevangenis.

“Misschien. Ga je mee? Ik breng je later terug.”

“Waar gaan we heen?”

“Naar de sterrenwacht.”

HOOFDSTUK ZEVENTIEN

Avery kende de Judson B. Coit sterrenwacht aan Commonwealth Avenue heel goed. De sterrenwacht maakte deel uit van de universiteit van Boston, waar ze had gestudeerd, en het was de enige plaats in Boston die over een speciale koepel beschikte waardoor men naar de sterren kon kijken. Een of twee keer had haar ex-man Jack geprobeerd haar binnen te smokkelen in het Arts & Sciences-gebouw, zodat ze met een glas wijn helemaal alleen naar de sterren konden kijken. Avery had het nooit leuk gevonden. Ze had hoogtevrees en terwijl ze naar de hemel zat te turen, kwamen er altijd tig vragen over het universum in haar op waarop ze toch nooit een antwoord zou krijgen. Ze hield liever beide voeten op de grond en ze concentreerde zich liever op het hier en nu.

Avery herkende de omgeving bij Fenway Park en ze draaide Commonwealth Avenue in. Ze parkeerde de wagen aan de achterzijde van het Art & Science-gebouw. Ooit had ze er een verplichte cursus gevolgd, dus ze wist heel goed hoe ze de sterrenwacht het best kon bereiken.

Na vijf verdiepingen trappen lopen bereikten Avery en Ramirez uiteindelijk de bovenste verdieping. De trap kwam uit op een grote in bakstenen gemetselde ruimte met banken en foto’s van het heelal. Studenten slenterden er rond en een gids gaf een presentatie over het universum.

“Laten we nu verder gaan met…”

De observatieruimte van de sterrenwacht zag er net zo uit als de wachtruimte in de ontvangsthal: gigantisch groot, bakstenen muren, en er stonden verschillende bureaus. Er was een gigantisch whiteboard dat de hele muur van plafond tot vloer bedekte. Voor het bord stond een ladder op wieltjes, zodat de docent deze makkelijk kon verplaatsen. Voor een wand met computers zaten enkele studenten aan hun onderzoek te werken.

Van hieruit was nog een volgende verdieping zichtbaar. Avery keek naar boven en zag in het plafond een ronde opening met daaromheen een balustrade. Iets hoger bevond zich een koepel met daar weer boven het dak en het observatorium.

Ze liep de wenteltrap op en Ramirez volgde haar. Ook op deze verdieping maakten studenten aantekeningen terwijl de gids van alles vertelde. Avery bestudeerde de muren. Daar waren talloze Latijnse spreuken in de stenen gegraveerd. Er hingen foto’s. Op een daarvan stonden alle astronomiedocenten, uit heden en verleden.

“Vroeger was de sterrenwacht in Boylston Street,” vertelde de gids, “en was vernoemd naar de allereerste astronomiedocent aan de universiteit van Boston. Het gebouw wordt niet alleen door studenten bezocht, maar ook mensen vanuit de hele staat komen daarheen om de sterren te bestuderen.”

Avery liep verder naar boven.

Een deur kwam uit op het dak.

Boven op het dak stond, naast een wit koepelvormig observatiestation, een of andere afgedankte stacaravan die dienstdeed als werkplaats. Langs beide zijden stonden lange houten tafels met daarop gereedschapskisten, soldeermateriaal, tape, lijm, metaal, hout en talloze andere voorwerpen. Aan de wanden hingen planken die volgestouwd stonden met stemvorken, verschillende lampen, onderdelen van telescopen en allerlei gereedschap.

Een man van middelbare leeftijd met zwart haar dat al wat grijs werd, zat op een stoel. Hij was gekleed in een overall en een zwart T-shirt en leek helemaal verdiept in iets wat leek op een oude generator. Hij probeerde een onderdeel los te schroeven, maar de bout was verpulverd.

“Eh, hallo,” zei Avery.

De man schrok op en draaide zich om. Hij was knap, had een gebronsde huid en was gespannen. “Het spijt me,” zei hij. “Maar jullie mogen hier helemaal niet komen.” Hij maakte aanstalten om verder te werken.

“We zijn van de politie,” zei Ramirez.

Avery en hij toonden hun badge.

“O,” zei de man. Hij boog zich naar voren, bekeek hun badges even en noemde daarna hun badgenummers op. “Ik heb een fotografisch geheugen,” zei hij toen hij hun verbaasde blikken zag. “Zo kan ik jullie makkelijk vinden als ik ooit een van de agenten die mij op mijn dak lastigvielen moet bereiken.”

“Het spijt ons dat we u storen,” zei Avery. “Ik ben rechercheur Black en dit is mijn collega, rechercheur Ramirez.”

“Peter Landing,” zei hij. “Ik ben een van de astronomiedocenten hier op de universiteit van Boston,” verzuchtte hij. “Ik ben een van de assistenten van het observatorium. Ik krijg de generator niet meer aan de praat,” mompelde hij. Geconcentreerd richtte hij zijn volle aandacht op de generator, toen hij zich opeens leek te herinneren dat Avery en Ramirez nog steeds naast hem stonden. Onhandig draaide hij zijn stoel om en keek hen aan.

“Hoe lang werkt u hier al?”

“Twintig jaar,” zei hij alsof hij dit nu pas besefte.

“En wat doet u precies?” vroeg Avery.

“Naast het geven van lessen in astronomie?” Hij lachte. “Dat is een goede vraag. De lessen maken maar een klein deel uit van mijn takenpakket. Ik bereid ook de praktische lessen voor. Nou ja,” vervolgde hij, “mijn assistent bereidt vooral deze lessen voor. Je weet wel, concrete, praktische wetenschap. Zodat de studenten kennismaken met de praktische kant van wat er gebeurt in het heelal. Dat soort dingen. Neem nu bijvoorbeeld licht,” zei hij. “Dit semester gaven we praktijklessen waarbij de studenten onderzochten hoe rotsen het licht reflecteren. We wilden de studenten laten zien dat planeten en manen met hetzelfde soort rotsen hetzelfde soort licht het heelal in sturen, begrijpt u?”

“En wat is de bedoeling daarvan?” vroeg Ramirez verbaasd.

“Nou, het licht is de enige manier waarop we andere planeten kunnen zien en andere sterren kunnen observeren.”

“Aha,” zei Ramirez. “Ik snap het.”

“Begrijpt u dat?” vroeg Landing verbaasd.

Avery wees naar de hemel. “Kun je ook iets zien overdag?”

Landing leefde helemaal op. “Ja, natuurlijk,” zei hij. “Natuurlijk heb je overdag het zonlicht aan de hemel, zodat het lijkt alsof er zich boven ons geen sterren bevinden. Maar die zijn er wel. Sommige kunnen we overdag zien, maar we kunnen ook een heleboel andere dingen zien: de zon, de maan, de planeten, zelfs satellieten. Wil je eens kijken?”

“Graag,” zei Avery. “Gaan we daar naar binnen?” vroeg ze, terwijl ze naar de grote, witte koepel wees.

“Nee, dat hoeft niet,” zei hij. “De koepel wordt alleen ’s nachts gebruikt om het licht van buitenaf te dempen. Aangezien we nu de hemel overdag bestuderen, kunnen we een van deze instrumenten gebruiken.” Hij wees naar een van de drie telescopen die al klaarstonden. “Een groep studenten heeft eerder vandaag de maan bestudeerd. Ik zal ze waarschijnlijk een beetje moeten aanpassen,” zei hij, terwijl hij aan een van de telescopen draaide en erdoorheen gluurde. “Daar gaan we,” zei hij.” “U kunt een afnemende maan zien die ongeveer driekwart vol is. Kijk maar.” Hij liep achteruit en maakte plaats voor Avery.

Avery had nog nooit iets door een telescoop gezien. Toen ze jonger was, had een van haar vrienden een telescoop, maar hij wist niet goed hoe hij die moest instellen, dus het enige wat ze had gezien was duisternis. Ze voelde zich zo opgewonden als een kind dat voor de eerste keer in een achtbaan gaat. Ze sloot een oog en duwde haar andere oog tegen het rubber oogstuk. Ze was onder de indruk van de grijze bol die ze kon zien. Het gigantische hemellichaam werd door de zon verlicht en eromheen kon ze een diepblauwe hemel zien. Er waren donkere cirkels vlak land te zien, en inslagkraters, rotsen, en bergen met een wittige top.

“Jeetje,” riep ze uit. “Ongelooflijk!”

Daarna nam Ramirez een kijkje door de telescoop.

“Ik veronderstel dat jullie niet alleen hierheen gekomen zijn om naar de maan te kijken,” zei Landing.

‘Ja, klopt.” Avery glimlachte. “We hopen eigenlijk dat u ons kunt helpen om iemand te vinden. We zijn bezig met een onderzoek en we hebben redenen om aan te nemen dat de verdachte misschien bij de sterrenwacht werkte, of dat hij hier astronomielessen heeft gevolgd. Kunt u zich iemand herinneren, in al die jaren die u hier al werkt, die ooit voor problemen heeft gezorgd? Misschien iemand die eruit werd gegooid voor agressief gedrag, of een student die op een of andere manier gevaarlijk leek?”

Landing krabde in zijn haren. “Ik hoop dat u beseft dat er hier elk jaar meer dan tienduizend mensen werken en dat we elk jaar ongeveer vijfendertigduizend studenten over de vloer krijgen,” benadrukte hij.

“Nou,” zei Avery, “aangezien u een bijzonder sterk fotografisch geheugen hebt, zou dat voor u geen probleem mogen zijn, toch?”

Landing lachte. “Heel grappig,” zei hij. “Dus u wilt dat ik u help om een student of docent te vinden die ofwel eruit werd gegooid ofwel die bekendstond als een bijzonder agressief persoon? Uit de tienduizenden mensen die jaarlijks onze sterrenwacht bezoeken?”

Opeens besefte Avery hoe absurd haar vraag was. De sterrenwacht was sowieso al een gok en nu ze wist hoeveel mensen er jaarlijks deze plek bezochten, vroeg ze zich af: stel dat hij helemaal niet zo’n opvallend iemand was? Stel dat hij hier wel kwam, maar zich bijzonder onopvallende gedroeg?

Ze probeerde optimistisch te zijn. “Inderdaad,” zei ze.

Landing klapte in zijn handen en stond op. Hij was klein en tenger en liep tussen hen door, net alsof Avery en Ramirez er helemaal niet waren. Met zijn handen op zijn rug begon hij heen en weer te lopen. “Sorry,” zei hij, “maar ik kan beter nadenken als ik rondloop. Eens even kijken. Als u iemand probeert te vinden, dan moeten we de mogelijkheden een beetje inperken. U zegt dat het een man is. Hebt u enig idee van zijn leeftijd?”

“Iets tussen de dertig en zestig,” zei Ramirez.

Avery knikte ter bevestiging.

“Hm,” mompelde Landing. “Iets van karaktereigenschappen?”

“Nijdig,” zei Avery. “Hij is behoorlijk nijdig en iets linkt hem aan de sterren. Misschien daagde iemand hem uit en is hij daardoor helemaal door het lint gegaan.”

“We hebben niet veel agressieve studenten bij de astronomielessen.” Landing glimlachte. “Een link met de sterren,” herhaalde hij. “Dat is interessant. Weet u iets af van de sterren en de planeten?”

Ze schudden beiden hun hoofd.

“Dan vrees ik dat u ten opzichte van uw verdachte in het nadeel bent. U moet vooral weten dat astronomie alles te maken heeft met het heelal, de planeten, de sterren, de clusters, eigenlijk alles wat we daar met behulp van wiskunde en een telescoop kunnen vinden. Alles in het heelal heeft patronen en deze zijn heel specifiek bepaald. Zo draaien alle planeten in ons zonnestelsel in een baan om de zon. Sterren bewegen, maar bewegen heel langzaam, samen met het hele heelal rondom hen. Astronomen bestuderen het licht en de patronen en aan de hand van wat ze zien proberen ze te achterhalen wat ze níét kunnen zien.”

Patronen, dacht Avery. Stel dat hij bij het moorden bepaalde patronen volgt?

De positie waarin het lichaam werd achtergelaten werd opeens nóg belangrijker, evenals de hoek waarin het lag en de schaduw, en de ster.

Had hij een sterrenbeeld willen uitbeelden?

Ramirez wreef over zijn hoofd. “Wat heeft dit allemaal te maken met boze studenten?” vroeg hij zich hardop af.

“Niets,” zei Landing. “Maar als u op zoek bent naar een boze oud-student die iets uitgevreten heeft, en als u daarvoor naar de sterrenwacht komt, dan gaat u ervan uit dat wat hij gedaan heeft in verband staat met de kosmos, en in dat geval is het nuttig dat u enkele zaken begrijpt.”

Ramirez was een beetje gekleineerd en opende zijn mond om voor een weerwoord.

“Daar hebt u een punt,” zei Avery, terwijl ze haar partner streng aankeek. “Maar herinnert u zich een specifiek voorval met een bepaalde student of docent?”

Landing rechtte zijn rug en tikte met zijn vinger op zijn kin. “Ik zal eerlijk zijn,” zei hij. “Er is een bepaalde jongen die volledig aan uw beschrijving voldoet. Of hij een moordenaar is, dat weet ik natuurlijk niet. Hij was hier zo’n twee jaar geleden. Donker haar, blauwe ogen. Nogal ongewone kerel. Mijn assistente toen was een jong meisje, Molly, en zij beweerde dat er iets vreemds aan de hand was met die kerel. Eerst kon ze hiervoor geen echte reden geven, maar een tijdje later werd hij er door de directeur van de sterrenwacht uit gegooid omdat hij tijdens een nachtsessie een andere student had aangevallen. Daarna ben ik te weten gekomen dat hij van school werd gestuurd.”

“Weet u nog hoe hij heette?” vroeg Avery.

Landing dacht diep na. “John,” herinnerde hij zich. “John Deluca. Maar,” voegde hij er snel aan toe, terwijl hij Avery en Ramirez fronsend aankeek, “u mag zich eigenlijk niet baseren op de herinneringen van mij alleen en op gebeurtenissen van jaren geleden. Ik raad u toch aan om dit alles te checken bij het secretariaat, of zelfs even bij de decaan langs te gaan om te weten te komen of er nog andere vreemde incidenten plaatsgevonden hebben op de campus. Anders lijkt me dit wel een wat zwak aanknopingspunt, toch?”

Ramirez keek op zijn mobieltje. “Niet zo heel zwak,” zei hij en hij toonde Avery de naam John Deluca. “Dit is een van de namen die Venemeers vriend me gaf. Een naam die ik nog niet nagetrokken heb. Hij is een behoorlijk enge kerel die een tijdje in Venemeers boekhandel heeft gewerkt.”

Внимание! Это не конец книги.

Если начало книги вам понравилось, то полную версию можно приобрести у нашего партнёра - распространителя легального контента. Поддержите автора!

Страницы книги >> Предыдущая | 1 2 3 4 5 6
  • 0 Оценок: 0

Правообладателям!

Данное произведение размещено по согласованию с ООО "ЛитРес" (20% исходного текста). Если размещение книги нарушает чьи-либо права, то сообщите об этом.

Читателям!

Оплатили, но не знаете что делать дальше?


Популярные книги за неделю


Рекомендации