Текст книги "Wet inkomstenbelasting – IB (Wet IB 2001)"
Автор книги: Nederland
Жанр: Юриспруденция и право, Наука и Образование
сообщить о неприемлемом содержимом
Текущая страница: 18 (всего у книги 20 страниц)
Hoofdstuk 8. Heffingskorting
Afdeling 8.1. Aansluiting belasting– en premieheffing
Artikel 8.1. Definities
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. belastingtarief eerste schijf: het in de eerste regel van de vierde kolom van de tabel in artikel 2.10 opgenomen percentage;
b. gecombineerde inkomensheffing: het gezamenlijke bedrag, na toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, van de belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning, de belasting op het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang, de belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en de volgens artikel 10 van de Wet financiering sociale verzekeringen berekende premie voor de volksverzekeringen;
c. gecombineerd heffingspercentage: de som van het belastingtarief eerste schijf en de op grond van artikel 11 van de Wet financiering sociale verzekeringen vastgestelde premiepercentages voor de algemene ouderdomsverzekering, de nabestaandenverzekering en de algemene verzekering bijzondere ziektekosten;
d. gecombineerde heffingskorting: het gezamenlijke bedrag van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting, de heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering, de heffingskorting voor de nabestaandenverzekering en de heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten;
e. arbeidsinkomen: het gezamenlijke bedrag van hetgeen door de belastingplichtige met tegenwoordige arbeid is genoten als winst uit een of meer ondernemingen, loon en resultaat uit een of meer werkzaamheden.
2. Tot het arbeidsinkomen worden tevens gerekend:
a. inkomsten genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid;
b. uitkeringen op grond van de Wet arbeid en zorg en aanvullingen daarop door degene tot wie de belastingplichtige in dienstbetrekking staat.
3. Niet tot het arbeidsinkomen wordt gerekend het bedrag waarover met toepassing van artikel 19g, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt beschikt door een werknemer die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt.
4. Inkomsten genoten wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, zijn niet uitkeringen op grond van:
a. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
b. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
c. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
d. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten;
e. buitenlandse arbeidsongeschiktheidsverzekeringen die naar aard en strekking overeenkomen met de regelingen die zijn vermeld in de onderdelen a, b, c en d.
Artikel 8.2. Bedrag van de standaardheffingskorting
De standaardheffingskorting is het gezamenlijke bedrag van:
a. de algemene heffingskorting (artikel 8.10);
b. de arbeidskorting (artikel 8.11);
c. de doorwerkbonus (artikel 8.12);
d. [vervallen;]
e. de inkomensafhankelijke combinatiekorting (artikel 8.14a);
f. de ouderschapsverlofkorting (artikel 8.14b);
g. de alleenstaande-ouderkorting (artikel 8.15);
h. [vervallen;]
i. de jonggehandicaptenkorting (artikel 8.16a);
j. de ouderenkorting (artikel 8.17);
k. de alleenstaande ouderenkorting (artikel 8.18);
l. [vervallen;]
m. de korting voor maatschappelijke beleggingen (artikel 8.19) en
n. de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen (artikel 8.20).
Artikel 8.3. Berekening heffingskorting voor de inkomstenbelasting
De heffingskorting voor de inkomstenbelasting is het deel van de standaardheffingskorting dat tot de standaardheffingskorting in dezelfde verhouding staat als het belastingtarief eerste schijf staat tot het gecombineerde heffingspercentage.
Artikel 8.4. Berekening heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering
De heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering is het deel van de standaardheffingskorting dat tot de standaardheffingskorting in dezelfde verhouding staat als het volgens artikel 11, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen vastgestelde premiepercentage voor de algemene ouderdomsverzekering staat tot het gecombineerde heffingspercentage.
Artikel 8.5. Berekening heffingskorting voor de nabestaandenverzekering
De heffingskorting voor de nabestaandenverzekering is het deel van de standaardheffingskorting dat tot de standaardheffingskorting in dezelfde verhouding staat als het volgens artikel 11, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen vastgestelde premiepercentage voor de nabestaandenverzekering staat tot het gecombineerde heffingspercentage.
Artikel 8.6. Berekening heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten
De heffingskorting voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten is het deel van de standaardheffingskorting dat tot de standaardheffingskorting in dezelfde verhouding staat als het volgens artikel 11, derde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen vastgestelde premiepercentage voor de algemene verzekering bijzondere ziektekosten staat tot het gecombineerde heffingspercentage.
Artikel 8.7. Bijzondere regels voor de berekening van de heffingskortingen
1. Bij de toepassing van artikel 8.3, artikel 8.5 en artikel 8.6 op het deel van de standaardheffingskorting dat op de doorwerkbonus, de ouderenkorting, de alleenstaande ouderenkorting, de korting voor maatschappelijke beleggingen of de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen betrekking heeft, wordt het gecombineerde heffingspercentage verminderd met het volgens artikel 11, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen voor de algemene ouderdomsverzekering vastgestelde premiepercentage. In dat geval wordt het aan de heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering toerekenbare deel van de doorwerkbonus, de ouderenkorting, de alleenstaande ouderenkorting, de korting voor maatschappelijke beleggingen en de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen in afwijking van artikel 8.4 op nihil gesteld.
2. In het jaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt, wordt bij de toepassing van artikel 8.4 op het deel van de standaardheffingskorting dat niet op de doorwerkbonus, de ouderenkorting, de alleenstaande ouderenkorting, de korting voor maatschappelijke beleggingen en de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen betrekking heeft, het daar genoemde, volgens artikel 11, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen vastgestelde premiepercentage voor de algemene ouderdomsverzekering verlaagd met dat deel van het laatstgenoemde percentage dat daartoe in dezelfde verhouding staat als de in het kalenderjaar vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin de belastingplichtige de leeftijd van 65 jaar bereikt resterende periode van premieplicht voor de volksverzekeringen staat tot de periode van premieplicht voor de volksverzekeringen vanaf het begin van het kalenderjaar.
Artikel 8.8. Maximum gecombineerde heffingskorting
De gecombineerde heffingskorting bedraagt maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing.
Artikel 8.9. Verhoging maximum gecombineerde heffingskorting bij minstverdienende partner
1. Indien de gecombineerde heffingskorting door artikel 8.8 wordt beperkt tot een bedrag beneden het niveau van 73 1/3 % van de algemene heffingskorting vermeerderd met de voor de belastingplichtige geldende arbeidskorting, inkomensafhankelijke combinatiekorting en ouderschapsverlofkorting (toetsniveau) wordt, indien de belastingplichtige in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden dezelfde partner heeft, de gecombineerde heffingskorting daarna verhoogd tot het toetsniveau. De verhoging bedraagt echter maximaal het bedrag van de door de partner verschuldigde gecombineerde inkomensheffing verminderd met zijn gecombineerde heffingskorting.
2. Ten aanzien van de belastingplichtige die geboren is vóór 1 januari 1963 wordt voor de bepaling van het toetsniveau de algemene heffingskorting voor 100 % in aanmerking genomen. Ten aanzien van de belastingplichtige die geboren is vóór 1 januari 1972 maar na 31 december 1962 en ten aanzien van de belastingplichtige, niet zijnde een belastingplichtige als bedoeld in de eerste volzin, tot wiens huishouden in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden een kind behoort dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 6 jaar niet heeft bereikt en gedurende die tijd op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, wordt voor de bepaling van het toetsniveau de algemene heffingskorting voor 86 2/3 % in aanmerking genomen.
3. De verhoging van de gecombineerde heffingskorting wordt verlaagd met het bedrag van de belastingvermindering volgens regelingen ter voorkoming van dubbele belasting.
4. Dit artikel is niet van toepassing indien de belastingplichtige bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 21 jaar niet heeft bereikt en in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden in belangrijke mate door zijn ouders is onderhouden.
5. De belastingplichtige die uitsluitend door zijn overlijden in het kalenderjaar of het overlijden van zijn partner niet voldoet aan de voorwaarde van het eerste lid inzake het gedurende meer dan zes maanden hebben van dezelfde partner in het kalenderjaar wordt, voor de toepassing van dit artikel, geacht meer dan zes maanden dezelfde partner te hebben gehad. Indien uitsluitend als gevolg van het overlijden in het kalenderjaar van een in het tweede lid bedoeld kind niet voldaan wordt aan de in dat lid bedoelde termijn van zes maanden, wordt voor de toepassing van dit artikel met betrekking tot dat jaar wel geacht te zijn voldaan aan die termijn.
Artikel 8.9a. Bijzondere verhoging heffingskorting voor de inkomstenbelasting voor niet-inwoners
1. De bijzondere verhoging van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting geldt voor de belastingplichtige die recht heeft op de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, bedoeld in artikel 8.9, maar die deze verhoging als niet-premieplichtige niet-inwoner niet volledig kan effectueren. De bijzondere verhoging geldt uitsluitend voor inwoners van een andere lidstaat van de Europese Unie, van de BES eilanden of van een bij ministeriële regeling aangewezen andere mogendheid waarmee Nederland een regeling ter voorkoming van dubbele belasting is overeengekomen die voorziet in de uitwisseling van inlichtingen.
2. De bijzondere verhoging van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting is gelijk aan de verhoging van de gecombineerde heffingskorting, voorzover de belastingplichtige daarop als niet-premieplichtige niet-inwoner geen recht heeft, maar hij daarop wel recht zou hebben indien hij premieplichtig inwoner van Nederland zou zijn.
3. De bijzondere verhoging van de heffingskorting voor de inkomstenbelasting is echter niet hoger dan het gezamenlijke bedrag van de belasting na toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, en de premie voor de volksverzekeringen die zijn partner is verschuldigd over het belastbare inkomen uit werk en woning, verminderd met zijn gecombineerde heffingskorting.
Afdeling 8.2. Elementen van de standaardheffingskorting
Artikel 8.10. Algemene heffingskorting
1. De algemene heffingskorting geldt voor iedere belastingplichtige.
2. De algemene heffingskorting bedraagt € 2033.
Artikel 8.11. Arbeidskorting
1. De arbeidskorting geldt voor de belastingplichtige die arbeidsinkomen geniet.
2. De arbeidskorting bedraagt:
a. 1,733 % van het arbeidsinkomen met een maximum van € 161, vermeerderd met:
b. 12,320 % van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 9295, waarbij de som van de bedragen berekend op de voet van de onderdelen a en b niet meer bedraagt dan € 1611, en verminderd met:
c. 1,25 % van het arbeidsinkomen voor zover dat meer bedraagt dan € 45 178, met dien verstande dat de vermindering ten hoogste € 78 bedraagt.
Ingeval het arbeidsinkomen niet meer bedraagt dan € 45 178, bedraagt de arbeidskorting ten minste de volgens artikel 22a van de Wet op de loonbelasting 1964 toegekende arbeidskorting, maar maximaal het in de eerste volzin, onderdeel b, als laatste vermelde bedrag.
Artikel 8.12. Doorwerkbonus
1. De doorwerkbonus geldt voor de belastingplichtige die:
a. bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt, en
b. in het kalenderjaar een arbeidsinkomen heeft dat meer bedraagt dan € 9295.
2. Voor de belastingplichtige die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 62 jaar, bedraagt de doorwerkbonus 1,5 % van de doorwerkbonusgrondslag.
3. Voor de belastingplichtige die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 62 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 63 jaar, bedraagt de doorwerkbonus 6 % van de doorwerkbonusgrondslag.
4. Voor de belastingplichtige die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 63 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 64 jaar, bedraagt de doorwerkbonus 8,5 % van de doorwerkbonusgrondslag.
5. Voor de belastingplichtige die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 64 jaar heeft bereikt maar nog niet de leeftijd van 66 jaar, bedraagt de doorwerkbonus 2 % van de doorwerkbonusgrondslag.
6. Voor de belastingplichtige die bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 66 jaar heeft bereikt, bedraagt de doorwerkbonus 1 % van de doorwerkbonusgrondslag.
7. De doorwerkbonusgrondslag is het gedeelte van het arbeidsinkomen dat € 9295 te boven gaat, maar bedraagt maximaal € 47 871.
Artikel 8.13 [Vervallen per 01-01-2006]
Artikel 8.14 [Vervallen per 01-01-2009]
Artikel 8.14a. Inkomensafhankelijke combinatiekorting
1. De inkomensafhankelijke combinatiekorting geldt voor de belastingplichtige indien:
a. hij een arbeidsinkomen heeft dat meer bedraagt dan € 4814, dan wel hij in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek;
b. in het kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
c. hij in het kalenderjaar geen partner heeft, dan wel indien hij wel een partner heeft, hij in het kalenderjaar een lager arbeidsinkomen heeft dan zijn partner.
Bij ministeriële regeling wordt bepaald in welke gevallen een kind dat niet op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, voor de toepassing van onderdeel b beschouwd wordt ook op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige te staan ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.
2. De inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt € 1024, vermeerderd met 4 % van het arbeidsinkomen, voor zover dat bij de belastingplichtige meer beloopt dan € 4814, doch niet meer dan € 2133.
3. Indien hetarbeidsinkomen van de belastingplichtige in het kalenderjaar gelijk is aan dat van zijn partner, geldt de inkomensafhankelijke combinatiekorting alleen voor de oudste belastingplichtige.
4. Indien uitsluitend als gevolg van het overlijden in het kalenderjaar van de belastingplichtige dan wel van een in het eerste lid, onderdeel b, bedoeld kind niet voldaan wordt aan de in dat lid bedoelde termijn van zes maanden, wordt voor de toepassing van dit artikel met betrekking tot dat jaar wel geacht te zijn voldaan aan die termijn.
Artikel 8.14b. Ouderschapsverlofkorting
1. De ouderschapsverlofkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gebruik maakt van zijn recht op ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.
2. De ouderschapsverlofkorting bedraagt 50 % van het wettelijk minimumloon per werkdag, zoals bepaald bij of krachtens artikel 8 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, per werkdag opgenomen ouderschapsverlof in het kalenderjaar, met dien verstande dat de ouderschapsverlofkorting niet meer bedraagt dan het in het voorafgaande kalenderjaar genoten belastbare loon verminderd met het in het kalenderjaar genoten belastbare loon.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de toepassing van dit artikel.
Artikel 8.15. Alleenstaande-ouderkorting
1. De alleenstaande-ouderkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden:
a. geen partner heeft;
b. een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
c. deze huishouding voert met geen ander dan kinderen waarvan de jongste bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 18 jaar niet heeft bereikt.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel b, en het derde lid, wordt een kind dat bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt, geacht tot het huishouden van de belastingplichtige te behoren en door hem in belangrijke mate te worden onderhouden.
3. De alleenstaande-ouderkorting bedraagt € 947. Dit bedrag wordt vermeerderd met 4,3 % van het arbeidsinkomen, maar maximaal met € 1319 indien een in het eerste lid bedoeld kind bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 16 jaar niet heeft bereikt.
4. Indien uitsluitend als gevolg van het overlijden in het kalenderjaar van de belastingplichtige dan wel van een in het eerste lid, onderdeel b, bedoeld kind niet voldaan wordt aan de in het eerste lid bedoelde termijn van zes maanden, wordt voor de toepassing van dit artikel met betrekking tot dat jaar wel geacht te zijn voldaan aan die termijn.
Artikel 8.16 [Vervallen per 01-01-2011]
Artikel 8.16a. Jonggehandicaptenkorting
1. De jonggehandicaptenkorting geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten recht heeft op toekenning van een uitkering of op arbeidsondersteuning, tenzij voor hem de ouderenkorting geldt.
2. De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 708.
Artikel 8.17. Ouderenkorting
1. De ouderenkorting geldt voor de belastingplichtige die bij het einde van het kalenderjaar, of, indien de belastingplicht in de loop van het jaar is geëindigd, bij het einde van de belastingplicht, de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en die een verzamelinkomen heeft van niet meer dan € 35 450.
2. De ouderenkorting bedraagt € 762.
Artikel 8.18. Alleenstaande ouderenkorting
1. De alleenstaande ouderenkorting geldt voor de belastingplichtige indien hij in het kalenderjaar in aanmerking komt voor een uitkering als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a of onderdeel c, van de Algemene Ouderdomswet, of daarvoor in aanmerking zou komen indien hij zou voldoen aan de voorwaarde van artikel 7, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet.
2. De alleenstaande ouderenkorting bedraagt € 429.
Artikel 8.18a [Vervallen per 01-01-2012]
Artikel 8.18b [Vervallen per 01-01-2007]
Artikel 8.19. Korting voor maatschappelijke beleggingen
1. De korting voor maatschappelijke beleggingen geldt voor de belastingplichtige van wie maatschappelijke beleggingen zijn vrijgesteld op grond van artikel 5.13. Voor de belastingplichtige en zijn partner bij wie ingevolge artikel 5.13 een gezamenlijke vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen in aanmerking is genomen, geldt de korting voor de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk.
2. De korting voor maatschappelijke beleggingen bedraagt 0,7 % van het bedrag dat ingevolge artikel 5.13 op de peildatum is vrijgesteld.
Artikel 8.20. Korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen
1. De korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen geldt voor de belastingplichtige van wie directe beleggingen in durfkapitaal als bedoeld in artikel 5.17 ingevolge >artikel 5.16 zijn vrijgesteld of van wie culturele beleggingen ingevolge artikel 5.16 zijn vrijgesteld. Voor de belastingplichtige en zijn partner bij wie ingevolge artikel 5.16 een gezamenlijke vrijstelling voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen in aanmerking is genomen, geldt de korting voor de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk.
2. De korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen bedraagt 0,7 % van het bedrag dat ingevolge artikel 5.16 op de peildatum is vrijgesteld.
Artikel 8.21 [Vervallen per 01-01-2003]
Artikel 8.22. Toeslag voor MKB-beleggingen
[Red: Dit artikel treedt niet meer in werking. Het artikel is ingetrokken door Stb. 2011/873.].
1. De toeslag voor MKB-beleggingen (heffingstoeslag) geldt voor de belastingplichtige die in het kalenderjaar aandelen vervreemdt ter zake waarvan hij in het kalenderjaar of in een van de drie voorafgaande kalenderjaren de korting voor MKB-beleggingen, bedoeld in artikel 8.21, heeft genoten. De toeslag bedraagt 7,5 % van de waarde in het economische verkeer van de vervreemde aandelen dan wel, wanneer dat meer is, een bedrag gelijk aan de eerder ter zake van die aandelen genoten korting voor MKB-beleggingen.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder vervreemding mede verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 4.16. Een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 wordt niet als een vervreemding aangemerkt. Bij ministeriële regeling kunnen ook andere situaties worden aangegeven die niet als een vervreemding worden aangemerkt.
Правообладателям!
Это произведение, предположительно, находится в статусе 'public domain'. Если это не так и размещение материала нарушает чьи-либо права, то сообщите нам об этом.