Текст книги "Wet inkomstenbelasting – IB (Wet IB 2001)"
Автор книги: Nederland
Жанр: Юриспруденция и право, Наука и Образование
сообщить о неприемлемом содержимом
Текущая страница: 19 (всего у книги 20 страниц)
Hoofdstuk 9. Wijze van heffing
Afdeling 9.1. Heffing bij wege van aanslag
Artikel 9.1. Heffing bij wege van aanslag of conserverende aanslag
1. De belasting, bedoeld in de artikelen 2.7 en 2.8, wordt geheven bij wege van aanslag.
2. De belasting, bedoeld in artikel 2.9, wordt geheven bij wege van conserverende aanslag.
3. Indien de belastingplichtige ook premieplichtig is voor de volksverzekeringen geschiedt de heffing van de belasting en de premie voor de volksverzekeringen door middel van één belastingaanslag en voorzover de heffing plaatsvindt bij wege van conserverende aanslag, door middel van één conserverende belastingaanslag. Hierbij zijn de regels die gelden voor de heffing en de invordering van de inkomstenbelasting van overeenkomstige toepassing. In dat geval wordt, indien artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen toepassing vindt, die bepaling eenmaal toegepast.
Artikel 9.2. Voorheffingen
1. De voorheffingen zijn:
a. de geheven loonbelasting met uitzondering van de als eindheffing geheven loonbelasting;
b. de geheven dividendbelasting;
c. de op prijzen van kansspelen geheven kansspelbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen;
d. de door het Groothertogdom Luxemburg of de Republiek Oostenrijk geheven bronbelasting, bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de richtlijn nr. 2003/48/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 juni 2003 betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling (Pb EG L 157), over een uit die lidstaat als uiteindelijk gerechtigde in de zin van de richtlijn ontvangen rentebetaling als bedoeld in artikel 6 van die richtlijn, en
e. de op grond van artikel 12 van het Besluit van het Europees Parlement nr. 2005/684/EG, Euratom, van 28 september 2005 houdende aanneming van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (PbEU L 262/I), geheven gemeenschapsbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen voor zover het heffingsrecht op grond van het belastingverdrag aan Nederland is toegewezen.
2. In afwijking van het eerste lid wordt dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten laste van wie de dividendbelasting is ingehouden niet tevens de uiteindelijk gerechtigde is tot de opbrengst waarop dividendbelasting is ingehouden. Niet als uiteindelijk gerechtigde wordt beschouwd degene die in samenhang met de genoten opbrengst een tegenprestatie heeft verricht als onderdeel van een samenstel van transacties waarbij aannemelijk is dat:
a. de opbrengst geheel of gedeeltelijk direct of indirect ten goede is gekomen aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon die in mindere mate gerechtigd is tot vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting dan degene die de tegenprestatie heeft verricht; en
b. deze natuurlijk persoon of rechtspersoon een positie in aandelen, winstbewijzen of geldleningen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 op directe of indirecte wijze behoudt of verkrijgt die vergelijkbaar is met zijn positie in soortgelijke aandelen, winstbewijzen of geldleningen voorafgaand aan het moment waarop het samenstel van transacties een aanvang heeft genomen.
3. Voor de toepassing van het tweede lid:
a. kan van een samenstel van transacties eveneens sprake zijn ingeval transacties zijn aangegaan op een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht of een met een gereglementeerde markt als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht vergelijkbaar systeem dat gelegen of werkzaam is in een staat die niet een lidstaat is van de Europese Unie;
b. wordt met een samenstel van transacties gelijkgesteld een transactie die betrekking heeft op de enkele verwerving van een of meer dividendbewijzen of op de vestiging van kortlopende genotsrechten op aandelen.
4. In afwijking van het eerste lid wordt dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking genomen indien de dividendbelasting is ingehouden op de opbrengst die deel uitmaakt van een stamrechtspaarrekening of stamrechtbeleggingsrecht als bedoeld in artikel 11a van de Wet op de loonbelasting 1964.
5. In afwijking van het eerste lid wordt dividendbelasting niet als voorheffing in aanmerking genomen indien de dividendbelasting is ingehouden op de opbrengst die deel uitmaakt van een spaarrekening eigen woning als bedoeld in artikel 3.116a, een beleggingsrecht eigen woning als bedoeld in artikel 3.116a, een lijfrentespaarrekening als bedoeld in artikel 3.126a of een lijfrentebeleggingsrecht als bedoeld in artikel 3.126a.
6. Ten aanzien van een belastingplichtige die deel uitmaakt van een buitenlands gezelschap als bedoeld in artikel 5b van de Wet op de loonbelasting 1964, wordt ook als voorheffing aangemerkt een evenredig deel van de loonbelasting die is geheven over de door het gezelschap ontvangen gage, bedoeld in artikel 35g van die wet, welk evenredig deel is gerelateerd aan het aan hem toegerekende deel van de door het gezelschap ontvangen gage.
7. Indien artikel 9.1, derde lid, toepassing vindt, wordt ook als voorheffing aangemerkt de bij wijze van inhouding geheven premie voor de volksverzekeringen met uitzondering van de bij wijze van eindheffing geheven premie voor de volksverzekeringen.
8. De ingevolge dit artikel in aanmerking te nemen voorheffingen gelden niet als voorheffing voor de bij wege van conserverende aanslag te heffen belasting.
9. Voor buitenlandse belastingplichtigen wordt, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel b, als voorheffing aangewezen de geheven dividendbelasting die betrekking heeft op bestanddelen van het verzamelinkomen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot bronbelasting als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, en bronbelasting als bedoeld in het tiende lid.
10. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de berekening van de in België verschuldigde belasting en bijdragen en premies sociale zekerheid die ingevolge artikel 27 van het op 5 juni 2001 te Luxemburg tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belastingen inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen, met Protocol I en II, (Trb. 2001, 136), worden aangemerkt als ingehouden Nederlandse loonbelasting.
11. Bij algemene maatregel van bestuur kan als voorheffing worden aangewezen een door een andere mogendheid dan genoemd in het eerste lid, onderdeel d, geheven bronbelasting over een uit die mogendheid als uiteindelijk gerechtigde in de zin van de in dat onderdeel bedoelde richtlijn ontvangen rentebetaling, mits de bronbelasting vergelijkbaar is met die in artikel 11 van de richtlijn en de rentebetaling valt onder de begripsomschrijving van artikel 6 van de richtlijn. Voor de toepassing van de eerste volzin worden de afhankelijke en geassocieerde gebieden, bedoeld in artikel 17, tweede lid, onderdeel ii, van de in die volzin bedoelde richtlijn, aangemerkt als afzonderlijke mogendheden.
Artikel 9.3 [Vervallen per 01-01-2009]
Artikel 9.4. Wel of geen aanslag
1. Een aanslag wordt vastgesteld indien:
a. de verschuldigde belasting het saldo van de gezamenlijke voorheffingen en de voorlopige teruggaven (voorheffingssaldo), met meer dan € 45 te boven gaat, of
b. de belastingplichtige binnen een bij ministeriële regeling te stellen termijn aangifte heeft gedaan.
2. In andere gevallen wordt geen aanslag vastgesteld en worden voorheffingen niet verrekend.
3. Het eerste lid, onderdeel a, is niet van toepassing:
a. indien de belastingplichtige in het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar bereikt en een verzamelinkomen heeft dat uitsluitend bestaat uit een uitkering volgens de Algemene Ouderdomswet;
b. indien de belastingplichtige een niet in Nederland wonende artiest of beroepssporter is als bedoeld in artikel 5a van de Wet op de loonbelasting 1964, dan wel lid is van een buitenlands gezelschap in de zin van artikel 5b van die wet, en zijn verzamelinkomen uitsluitend bestaat uit gage, bedoeld in artikel 35 of 35g van die wet.
4. Het derde lid, onderdeel a, is niet van toepassing indien een voorlopige teruggaaf is vastgesteld waarbij ook rekening is gehouden met negatieve bestanddelen van het belastbare inkomen, dan wel waarbij geheel of gedeeltelijk ten onrechte of tot een hoger bedrag dan in artikel 8.9, eerste lid, tweede volzin, is aangeduid, een verhoging van de gecombineerde heffingskorting volgens artikel 8.9 in aanmerking is genomen. In het laatste geval hoeft de belastingplichtige geen aangifte te doen indien de onjuiste verhoging blijkt bij de aangifte van de partner.
5. In het geval bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt, indien het voorheffingssaldo de verschuldigde belasting niet, of met niet meer dan € 14 te boven gaat, de aanslag vastgesteld op nihil. Daarbij worden de voorheffingen en de voorlopige teruggaven niet verrekend.
6. Indien een of meer voorlopige teruggaven zijn vastgesteld, wordt, indien volgens de vorige leden geen aanslag wordt vastgesteld, na verloop van de in artikel 11, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde termijn, een aanslag geacht te zijn vastgesteld tot het bedrag van de voorlopige teruggaaf of teruggaven.
7. Indien artikel 9.1, derde lid, toepassing vindt, is dit artikel van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het gezamenlijke bedrag van de belasting en de premie voor de volksverzekeringen.
Afdeling 9.2. Bijzondere regels
Artikel 9.5. Bijzondere regels voor voorlopige aanslagen
1. Een voorlopige aanslag wordt door de inspecteur op verzoek herzien voor zover die voorlopige aanslag op een ander bedrag is vastgesteld dan het bedrag waarop de aanslag, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, vermoedelijk zal worden vastgesteld.
2. Ingeval een verzoek om herziening geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur dat bij een voor bezwaar vatbare beschikking, waarbij de termijn voor het instellen van bezwaar eindigt op de dag van de dagtekening van de aanslag waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ingeval een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag wordt afgewezen.
3. In afwijking van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar.
4. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist de inspecteur binnen zes weken na ontvangst van een bezwaarschrift als bedoeld in het tweede lid.
5. De voorgaande leden zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot beschikkingen die afzonderlijk op het aanslagbiljet van de voorlopige aanslag zijn vermeld, waarbij voor de toepassing van dit artikel het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18, de betalingskorting, bedoeld in artikel 27a van de Invorderingswet 1990, alsmede de heffingsrente en de revisierente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, geacht worden onderdeel uit te maken van de voorlopige aanslag.
6. Bij een herziening als bedoeld in het eerste lid van een voorlopige aanslag tot een positief bedrag die leidt tot:
a. een lager positief bedrag van de voorlopige aanslag, blijft artikel 30g, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen buiten toepassing en zijn artikel 30h, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede de artikelen 27a, tweede lid, en 28 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing;
b. een negatief bedrag van de voorlopige aanslag, blijft artikel 30g, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen buiten toepassing en zijn de artikelen 30g, tweede lid, onderdeel b, en 30h, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, alsmede de artikelen 27a, tweede lid, en 28 van de Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing;
c. een hoger positief bedrag van de voorlopige aanslag, is artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat heffingsrente wordt berekend over het verschil tussen beide bedragen.
7. Bij een herziening als bedoeld in het eerste lid van een voorlopige aanslag tot een negatief bedrag die leidt tot:
a. een kleiner negatief bedrag van de voorlopige aanslag of tot een positief bedrag van de voorlopige aanslag, is artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat heffingsrente wordt berekend over het verschil tussen beide bedragen;
b. een groter negatief bedrag van de voorlopige aanslag, is artikel 30g van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat heffingsrente wordt berekend over het verschil tussen beide bedragen.
Artikel 9.6. Bijzondere regels voor ambtshalve verminderingen
1. Een ambtshalve vermindering van een belastingaanslag geschiedt uitsluitend op de voet van dit artikel.
2. In bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen wordt een onjuiste belastingaanslag door de inspecteur ambtshalve verminderd.
3. Indien de belastingplichtige een verzoek om ambtshalve vermindering heeft gedaan en dat verzoek geheel of gedeeltelijk wordt afgewezen, beslist de inspecteur dat bij een voor bezwaar vatbare beschikking.
4. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot beschikkingen die afzonderlijk op het aanslagbiljet van de belastingaanslag zijn vermeld, waarbij voor de toepassing van dit artikel het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18, alsmede de heffingsrente en de revisierente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, geacht worden onderdeel uit te maken van de belastingaanslag.
Hoofdstuk 10. Aanvullende regelingen
Afdeling 10.1. Indexering
Artikel 10.1. Inflatiecorrectie
1. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in de artikelen 2.10, 2.10a, 3.15, eerste lid, 3.41, 3.42, 3.42a, 3.47, 3.68, 3.77, 3.87, 3.118, 3.125, 3.126a, 3.127, 3.129, 3.133, 5.3, 5.5, 5.6, 5.10, 5.13, 5.16, 6.17, derde lid, 6.20, 6.29, 8.10, 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a, 8.14a, 8.15, 8.16a, 8.17, 8.18, 9.4 en 10.7 vermelde bedragen en de in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdelen b en c, en artikel 8.12, zevende lid, laatstvermelde bedragen bij ministeriële regeling vervangen door andere. Deze bedragen worden berekend door de te vervangen bedragen te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen. Indien in het voorafgaande jaar een dergelijke afronding is toegepast, kan bij vervanging worden uitgegaan van het niet-afgeronde bedrag.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid, tweede volzin, wordt het bedrag dat is vermeld in de tweede regel van de tweede kolom en in de derde regel van de eerste kolom van de tabel in artikel 2.10, berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de uitkomst van de formule: 1 + (75 % x (tabelcorrectiefactor – 1)).
Artikel 10.2. De tabelcorrectiefactor
1. De tabelcorrectiefactor is de verhouding van het gemiddelde van de prijsindexcijfers van de achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand, tot het gemiddelde van de prijsindexcijfers van de dertigste tot en met de negentiende aan het kalenderjaar voorafgaande maand.
2. De prijsindexcijfers zijn de cijfers uit de «Consumentenprijsindex Alle Huishoudens, afgeleid» van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De gemiddelde prijsindexcijfers worden berekend uit de prijsindexcijfers vermeld in het nummer van het Statistisch Bulletin, waarin het indexcijfer van de zevende respectievelijk negentiende aan het kalenderjaar voorafgaande maand voor het eerst, al dan niet voorlopig, wordt gepubliceerd.
3. Indien de basis voor de prijsindexcijfers wijzigt, wordt bij ministeriële regeling aangegeven op welke wijze wordt overgegaan op de nieuwe reeks prijsindexcijfers.
Artikel 10.3. Bijstelling eigenwoningforfait
1. Bij het begin van het kalenderjaar worden de hierna aangeduide percentages en bedragen, vermeld in artikel 3.19, tweede lid, en artikel 3.112, eerste en vijfde lid, bij ministeriële regeling vervangen door andere percentages en andere bedragen. Het betreft met betrekking tot artikel 3.19, tweede lid: het laatste bedrag van de eerste kolom, het laatste bedrag van de tweede kolom, de twee bedragen in de derde kolom en de eerste vijf percentages in de derde kolom. Het betreft met betrekking tot artikel 3.112, eerste lid: het laatste bedrag van de eerste kolom, het laatste bedrag van de tweede kolom, de twee bedragen in de derde kolom en de eerste vier percentages in de derde kolom. Het betreft met betrekking tot artikel 3.112, vijfde lid: het percentage in de eerste volzin en de bedragen in de tweede volzin.
2. Het laatstvermelde bedrag in de eerste, tweede en derde kolom in artikel 3.19, tweede lid, en in artikel 3.112, eerste lid, en het in artikel 3.112, vijfde lid, tweede volzin, als eerste en als laatste vermelde bedrag, worden berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2.
3. Het in de derde kolom in artikel 3.19, tweede lid, als vijfde vermelde percentage en het in de derde kolom in artikel 3.112, eerste lid, als vierde vermelde percentage worden berekend door het te vervangen percentage te vermenigvuldigen met het product van de factor ih en de factor iw.
4. Onder de factor ih wordt verstaan: de verhouding van het indexcijfer van de woninghuren over juli van het voorafgaande kalenderjaar tot dat indexcijfer over juli van het tweede voorafgaande kalenderjaar.
5. Onder de factor iw wordt verstaan: de verhouding van het gemiddelde van de eigenwoningwaarden die betrekking hebben op het voorafgaande kalenderjaar en het gemiddelde van die waarden die betrekking hebben op het kalenderjaar.
6. De in >artikel 3.112, eerste lid, derde kolom, eerstvermelde drie percentages worden achtereenvolgens berekend door het volgens het derde lid berekende, als vierde vermelde percentage in artikel 3.112, eerste lid, derde kolom, te vermenigvuldigen met 0,4, 0,6 en 0,8.
7. Het in artikel 3.112, vijfde lid, eerste volzin, vermelde percentage wordt berekend door het volgens het derde lid berekende, als vierde vermelde percentage in artikel 3.112, eerste lid, derde kolom, te vermenigvuldigen met 10/6.
8. De in de derde kolom in artikel 3.19, tweede lid, eerstvermelde vier percentages worden achtereenvolgens berekend door respectievelijk nihil en de volgens het zesde lid berekende drie percentages van artikel 3.112, eerste lid, derde kolom, na toepassing van het tiende lid te vermeerderen met 0,8 %-punt.
9. Het in de derde kolom van artikel 3.19, tweede lid, eerstvermelde bedrag wordt berekend door het volgens het tweede lid berekende laatstvermelde bedrag in de eerste kolom van artikel 3.19, tweede lid, te vermenigvuldigen met het volgens het derde lid berekende, als vijfde vermelde percentage in de derde kolom van artikel 3.19, tweede lid. Het in de derde kolom van artikel 3.112, eerste lid, eerstvermelde bedrag wordt berekend door het volgens het tweede lid berekende laatstvermelde bedrag in de eerste kolom van artikel 3.112, eerste lid, te vermenigvuldigen met het volgens het derde lid berekende, als vierde vermelde percentage in de derde kolom van artikel 3.112, tweede lid. Het in artikel 3.112, vijfde lid, tweede volzin, als tweede vermelde bedrag wordt berekend door het volgens het tweede lid berekende eerstvermelde bedrag van artikel 3.112, vijfde lid, tweede volzin, te vermenigvuldigen met het volgens het zevende lid berekende percentage van artikel 3.112, vijfde lid, eerste volzin.
10. Het in het achtste lid laatstgenoemde percentage wordt bij het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage wordt berekend door het te vervangen percentage te vermenigvuldigen met het product van de factor ih en de factor iw, bedoeld in het vierde en vijfde lid.
Artikel 10.3a. Geleidelijke verhoging tot en met 2016 van het percentage eigenwoningforfait bij de laatste schijf
1. Bij het begin van de kalenderjaren 2010 tot en met 2016 worden de in het tweede lid bedoelde percentages bij ministeriële regeling vervangen door andere percentages. Deze percentages worden berekend zoals bepaald is in het tweede lid.
2. Op de wijze zoals in het eerste lid is bepaald, wordt:
a. het in artikel 3.19, tweede lid, als laatste vermelde percentage in de derde kolom verhoogd met 0,15 %-punt;
b. het in artikel 3.112, eerste lid, als laatste vermelde percentage in de derde kolom verhoogd met 0,2571 %-punt;
c. het in artikel 3.112, vijfde lid, tweede volzin, vermelde percentage verhoogd met 0,1929 %-punt.
3. Bij de toepassing van het tweede lid wordt op de verhoogde percentages de nodig geachte afronding aangebracht. Indien in het voorafgaande jaar een dergelijke afronding is toegepast, wordt bij de vervanging uitgegaan van het niet-afgeronde percentage.
Artikel 10.4 [Vervallen per 01-01-2012]
Artikel 10.5. Afronding en definitie indexcijfer van de woninghuren
1. Bij de berekeningen volgens artikel 10.3 worden de percentages naar beneden afgerond tot op vijfhonderdste nauwkeurig. Bij de berekening volgens artikel 10.3, tweede lid, worden de bedragen naar beneden afgerond op een veelvoud van € 10 000.
2. Onder indexcijfer van de woninghuren in artikel 10.3 wordt verstaan het gemiddelde van de consumentenprijsindexcijfers voor alle huishoudens voor de woninghuur, vermeld in het nummer van de Maandstatistiek van de prijzen, uitgegeven door het Centraal Bureau voor de Statistiek, waarin het indexcijfer voor de maand juli voor het eerst, al dan niet voorlopig, wordt gepubliceerd.
3. Indien de basis voor de in het tweede lid genoemde prijsindexcijfers wordt verlegd, worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop wordt overgegaan van de oude op de nieuwe reeks prijsindexcijfers.
Artikel 10.6. Indexering vrijstelling kamerverhuur
1. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in de artikelen 3.97 en 3.114 vermelde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander. Dit bedrag wordt berekend door het te vervangen bedrag te vermenigvuldigen met de verhouding van het indexcijfer van de woninghuren over juli van het voorafgaande kalenderjaar tot dat indexcijfer over juli van het tweede voorafgaande kalenderjaar, en vervolgens de nodig geachte afronding aan te brengen.
2. Artikel 10.1, laatste volzin, en artikel 10.5, tweede en derde lid, zijn ook hier van toepassing.
Artikel 10.6a. Jaarlijkse verlaging percentage in regeling gecombineerde heffingskorting bij minstverdienende partner
Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 8.9, eerste lid, vermelde percentage bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage wordt berekend door het te vervangen percentage te verlagen met 6 2/3 %-punt.
Artikel 10.7. Indexering inkomensgrenzen arbeidskorting en doorwerkbonus en indexering percentages arbeidskorting
1. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdelen a en b, vermelde percentages en de in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdelen b en c, eerstvermelde bedragen, het in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, vermelde bedrag, het in artikel 8.12, eerste lid, onderdeel b, vermelde bedrag en het in artikel 8.12, zevende lid, eerstvermelde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door andere percentages en andere bedragen.
2. Het percentage in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a, wordt berekend door het in dat onderdeel genoemde bedrag na toepassing van artikel 10.1 te delen door het volgens het vierde lid berekende bedrag.
3. Het percentage in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, wordt berekend door het verschil van het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, laatstvermelde bedrag en het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel a, genoemde bedrag, na toepassing van artikel 10.1 te delen door het verschil van:
a. 108 % van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet en € 986, en
b. het volgens het vierde lid berekende bedrag.
4. Het in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel b, eerstvermelde bedrag, het in artikel 8.12, eerste lid, onderdeel b, vermelde bedrag en het in artikel 8.12, zevende lid, eerstvermelde bedrag wordt gesteld op 50 % van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.
5. Het eerstvermelde bedrag in artikel 8.11, tweede lid, eerste volzin, onderdeel c, en het bedrag in artikel 8.11, tweede lid, tweede volzin, worden gesteld op 108 % van 225 % van het twaalfvoud van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag, verminderd met het werknemersaandeel in de premie, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3 van de Wet financiering sociale verzekeringen, en vermeerderd met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet.
6. Indien op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt voor de toepassing van het derde, vierde en vijfde lid het percentage in aanmerking genomen dat wordt vastgesteld krachtens artikel 9, vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet.
7. De volgens het tweede en derde lid berekende percentages worden rekenkundig afgerond op drie decimalen.
Artikel 10.7a [Vervallen per 01-01-2012]
Afdeling 10.2. Overige aanvullende regelingen
Artikel 10.8. Verstrekken van gegevens en inlichtingen
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden administratieplichtigen aangewezen die gehouden zijn aan de verplichtingen ingevolge artikel 53, tweede en derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen te voldoen met betrekking tot het verstrekken van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gegevens en inlichtingen waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de belastingheffing over inkomen uit werk en woning, het voordeel uit sparen en beleggen en voor de bepaling van de hoogte van de persoonsgebonden aftrekposten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot het uiterste tijdstip en de wijze waarop de in de eerste volzin bedoelde gegevens en inlichtingen aan de inspecteur dienen te worden verstrekt.
2. Het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid wordt ten minste vier weken voordat de regeling wordt vastgesteld, toegezonden aan de Staten-Generaal.
Artikel 10.9. Rechtspersonen met natuurschoonwet-landgoederen
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld volgens welke voor de heffing van de inkomstenbelasting de werkzaamheden, rechten en verplichtingen van een rechtspersoon als bedoeld in het tweede lid, worden beschouwd als werkzaamheden, rechten en verplichtingen van haar gezamenlijke aandeelhouders.
2. Een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid, is een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid waarvan de bezittingen uitsluitend of hoofdzakelijk bestaan uit ingevolge de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoederen en waarvan de werkzaamheden uitsluitend of hoofdzakelijk bestaan uit de instandhouding van die landgoederen.
Artikel 10.10. Activa in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden
1. De artikelen 3.40 tot en met 3.47, artikel 3.51, eerste lid, en artikel 3.52, eerste lid, onderdeel b, zijn in afwijking van artikel 3.45, eerste lid, onderdeel b, en vierde lid, onderdeel b, van overeenkomstige toepassing op investeringen in bedrijfsmiddelen die worden toegerekend aan het vermogen van een vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden, met dien verstande dat de tabel die is opgenomen in artikel 3.41, tweede lid, afzonderlijk wordt toegepast op deze investeringen.
2. Als projecten als bedoeld in artikel 5.14, derde lid, worden mede aangemerkt projecten of categorieën van projecten, die zijn gelegen op Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden ter zake waarvan door Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met Onze Minister en na overleg met Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, schriftelijk is verklaard onder door hem te stellen voorwaarden met betrekking tot de controle ter zake van de omstandigheid, dat die projecten of categorieën van projecten in het belang dienen te zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos. Een schriftelijke verklaring wordt niet afgegeven op aanvragen voor een project dat voor 1 januari 1998 voldeed aan een van de projectomschrijvingen van de krachtens artikel 5.14, derde lid, gestelde bepalingen of waarvoor voor die datum een begin met de uitvoering van de bijbehorende fysieke werkzaamheden is gemaakt. Een verklaring kan worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden die zijn gesteld ter zake van de controle.
3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorwaarden worden gesteld met betrekking tot het eerste en tweede lid. Daarbij zal de controle op de naleving van de gestelde voorwaarden worden opgedragen aan Nederlandse ambtenaren.
4. Voor de berekening van de voorkoming van dubbele belasting bedoeld in artikel 24 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk respectievelijk artikel 4.1 van de Belastingregeling voor het land Nederland wordt de winst die is toe te rekenen aan de vaste inrichting die gelegen is in Aruba, Curaçao of Sint Maarten respectievelijk de BES eilanden berekend zonder inachtneming van het eerste lid.
Правообладателям!
Это произведение, предположительно, находится в статусе 'public domain'. Если это не так и размещение материала нарушает чьи-либо права, то сообщите нам об этом.