Электронная библиотека » Nederland » » онлайн чтение - страница 8


  • Текст добавлен: 2 июля 2019, 19:41


Автор книги: Nederland


Жанр: Юриспруденция и право, Наука и Образование


сообщить о неприемлемом содержимом

Текущая страница: 8 (всего у книги 20 страниц)

Шрифт:
- 100% +

5. Ingeval de belastingplichtige daarvoor kiest, worden de in een kalenderjaar genoten voordelen met betrekking tot middellijk gehouden vermogensbestanddelen die tot een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.92b behoren, niet tot het resultaat van een werkzaamheid gerekend, mits in dat kalenderjaar tot een bedrag van ten minste 95 % van die voordelen inkomen uit aanmerkelijk belang wordt genoten dat een weerspiegeling is van die voordelen.


Artikel 3.96. Vrijstelling

Tot het resultaat behoren niet:

a. voordelen uit het deelnemen aan kansspelen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet op de kansspelbelasting;

b. voordelen die door de belastingplichtige worden behaald ter zake van het verrichten van arbeid in de onderneming van zijn partner, indien bij het bepalen van de winst uit die onderneming de kosten en lasten die verband houden met de vergoeding voor die arbeid op grond van artikel 3.16, vierde lid, niet in aftrek komen;

c. voordelen die door de belastingplichtige als vrijwilliger, bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, worden behaald, waarbij het gezamenlijke bedrag van de vergoedingen en verstrekkingen niet meer bedraagt dan de aldaar genoemde bedragen.


Artikel 3.97. Keuzemogelijkheid bij het houden van kostgangers

1. Indien de belastingplichtige bij de aangifte daarvoor kiest, worden de door hem uit het houden van kostgangers verkregen opbrengsten voor een deel als voordelen uit eigen woning dan wel uit een huurrecht aangemerkt. Dit keuzerecht geldt voor het deel van de opbrengsten dat betrekking heeft op het, anders dan voor korte duur, ter beschikking stellen aan derden van al dan niet gestoffeerde of gemeubileerde woonruimte die niet een zelfstandige woning vormt en deel uitmaakt van de woning die de belastingplichtige tot hoofdverblijf dient.

2. Het eerste lid is alleen van toepassing indien:

a. het deel van de opbrengsten dat betrekking heeft op het ter beschikking stellen van de woonruimte niet meer bedraagt dan € 4410 per jaar, en

b. zowel de belastingplichtige als degenen aan wie ter beschikking is gesteld gedurende de periode van de terbeschikkingstelling als ingezetenen op het woonadres ter zake van de woning zijn ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.


Artikel 3.98. Doorschuiving bij ontbinding van de vennootschap

1. Indien vermogensbestanddelen als bedoeld in artikel 3.92 niet langer door de belastingplichtige ter beschikking worden gesteld aan de vennootschap in verband met de toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 maar onderdeel gaan uitmaken van de onderneming van de vennootschap die door hem wordt voortgezet, wordt, op verzoek van de belastingplichtige, de daarmee behaalde stakingswinst niet in aanmerking genomen voor het bepalen van het in het jaar uit de werkzaamheid genoten resultaat. In dat geval wordt bij de onderneming de boekwaarde van de vermogensbestanddelen gesteld op de boekwaarde daarvan bij de werkzaamheid.

2. Indien een vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 3.92 niet langer door de belastingplichtige ter beschikking wordt gesteld aan de vennootschap in verband met de toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en onderdeel gaat uitmaken van de onderneming van de vennootschap die door de echtgenoot wordt voortgezet, wordt op verzoek van de belastingplichtige en zijn echtgenoot de daarmee behaalde stakingswinst niet in aanmerking genomen voor het bepalen van het in het jaar uit de werkzaamheid genoten resultaat. In dat geval wordt bij de onderneming van de echtgenoot de boekwaarde van het vermogensbestanddeel gesteld op de boekwaarde daarvan bij de werkzaamheid van de belastingplichtige.

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in artikel 3.53 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met artikel 3.25 zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.


Artikel 3.98a. Omzetting van een afgewaardeerde vordering als bedoeld in artikel 3.92

1. Indien de belastingplichtige een schuldvordering heeft als bedoeld in artikel 3.92 en die schuldvordering is afgewaardeerd ten laste van de winst uit een onderneming of het resultaat uit een werkzaamheid van hem of van een met hem verbonden persoon, wordt, indien zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in het tweede lid, tot het resultaat van de belastingplichtige gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering. Het in de eerste volzin bedoelde bedrag kan gelijktijdig ten laste van het resultaat worden toegevoegd aan een reserve (opwaarderingsreserve).

2. Van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid is sprake indien:

a. de met de schuldvordering corresponderende schuld door de schuldenaar wordt voldaan door het uitgeven van aandelen of winstbewijzen (omzetting);

b. de met de schuldvordering corresponderende schuld gaat functioneren als eigen vermogen van de schuldenaar zonder dat deze daartoe aandelen of winstbewijzen uitgeeft waarbij de schuldvordering niet meer behoort tot het vermogen van een werkzaamheid; of

c. de schuldvordering geheel of gedeeltelijk wordt prijsgegeven.

3. Het eerste lid is ter zake van een omstandigheid als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, niet van toepassing voor zover de in dat lid bedoelde omstandigheid bij de schuldenaar leidt tot belastbare winst in Nederland of meebrengt dat een voordeel bij de schuldenaar wordt betrokken in de heffing van een belasting naar de winst die naar Nederlandse maatstaven redelijk is.

4. De opwaarderingsreserve wordt aan het resultaat toegevoegd voor zover het verschil tussen de actuele waarde in het economische verkeer van de aandelen of winstbewijzen die de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon direct of indirect houdt in de schuldenaar en de waarde in het economische verkeer van die aandelen of winstbewijzen ten tijde van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid uitgaat boven het bedrag waarmee de opwaarderingsreserve sinds die omstandigheid reeds is afgenomen. Daarbij wordt de waardestijging van de direct of indirect gehouden aandelen of winstbewijzen van een met de belastingplichtige verbonden persoon bij de belastingplichtige niet in aanmerking genomen, voor zover die waardestijging bij de verbonden persoon op grond van dit artikel reeds leidt tot een toevoeging aan het resultaat uit een werkzaamheid.

5. Indien aandelen of winstbewijzen van de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon in de schuldenaar na de in het eerste lid bedoelde omstandigheid zijn vervreemd aan een niet met de belastingplichtige verbonden persoon of een vennootschap waarin de belastingplichtige noch een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4, wordt voor de toepassing van het vierde lid de actuele waarde in het economische verkeer van de daar bedoelde aandelen of winstbewijzen vermeerderd met de overdrachtsprijs van de vervreemde aandelen of winstbewijzen. Indien de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon zijn aandelenbezit of bezit van winstbewijzen in de schuldenaar na de in het eerste lid bedoelde omstandigheid heeft uitgebreid doordat aandelen of winstbewijzen zijn verkregen van de schuldenaar zelf of van een niet met de belastingplichtige verbonden persoon of een vennootschap waarin noch de belastingplichtige noch een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4, wordt voor de toepassing van het vierde lid de actuele waarde in het economische verkeer van de daar bedoelde aandelen of winstbewijzen verminderd met de verkrijgingsprijs van die uitbreiding. Onder een uitbreiding van het aandelenbezit of bezit aan winstbewijzen als bedoeld in de tweede volzin wordt mede begrepen een storting van kapitaal zonder uitreiking van aandelen of winstbewijzen.

6. Indien een omstandigheid, anders dan omschreven in het achtste lid, meebrengt dat noch de belastingplichtige, noch een met hem verbonden persoon, meer een aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4 in de schuldenaar heeft, wordt direct voorafgaande aan die omstandigheid het vierde lid voor het laatst toegepast. Ingeval daarna nog een bedrag aan opwaarderingsreserve resteert, vervalt dat restant zonder dat dit tot een toevoeging aan het resultaat leidt.

7. In afwijking van het zesde lid, tweede volzin, wordt het restant van de opwaarderingsreserve wel toegevoegd aan het resultaat uit een werkzaamheid indien de omstandigheid in overwegende mate is gericht op het realiseren van een vrijval van de opwaarderingsreserve die niet tot een toevoeging aan het resultaat leidt. Een omstandigheid wordt, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, geacht in overwegende mate te zijn gericht op het realiseren van een vrijval die niet tot een toevoeging aan het resultaat leidt, indien de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon binnen drie jaar na die omstandigheid opnieuw een aanmerkelijk belang in de schuldenaar verkrijgt.

8. Indien de onderneming of een gedeelte van de onderneming van de schuldenaar wordt vervreemd aan de belastingplichtige of aan een met hem verbonden persoon dan wel aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4, wordt onmiddellijk daaraan voorafgaand de opwaarderingsreserve toegevoegd aan het resultaat.

9. Voor de toepassing van dit artikel zijn de artikelen 4.3, 4.4, 4.5 en 4.5a van overeenkomstige toepassing.

10. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een met de belastingplichtige verbonden persoon verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3.91, tweede lid, onderdelen b en c.


Artikel 3.98b. Vervreemding van een afgewaardeerde vordering

1. Indien de belastingplichtige een schuldvordering heeft als bedoeld in artikel 3.91 of 3.92 en die schuldvordering is afgewaardeerd ten laste van de winst uit een onderneming of het resultaat uit een werkzaamheid van hem of van een met hem verbonden persoon, wordt, indien de schuldvordering wordt vervreemd of overgebracht als omschreven in het tweede lid, ter zake van die vervreemding of overbrenging, tot het resultaat van de belastingplichtige gerekend een bedrag gelijk aan die afwaardering voorzover met betrekking tot die schuldvordering niet reeds een bedrag op de voet van dit artikel tot het resultaat van de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon is gerekend.

2. Een vervreemding of overbrenging als bedoeld in het eerste lid doet zich voor indien de afgewaardeerde schuldvordering:

a. wordt vervreemd aan een met de belastingplichtige verbonden persoon of aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4, onderscheidenlijk

b. wordt overgebracht naar het vermogen van een buiten Nederland gedreven onderneming, dan wel naar het vermogen van een buiten Nederland gedreven gedeelte van een onderneming op de winst waarvan een regeling ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing is.

3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien de onderneming of een gedeelte van de onderneming van de schuldenaar wordt vervreemd aan de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon of aan een vennootschap waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4.

4. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een met de belastingplichtige verbonden persoon verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 3.91, tweede lid, onderdelen b en c.

5. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, en het derde lid, wordt bij vervreemding aan een niet in Nederland wonend natuurlijk persoon of een niet in Nederland gevestigd lichaam, die persoon onderscheidenlijk dat lichaam geacht een met de belastingplichtige verbonden persoon te zijn onderscheidenlijk een vennootschap te zijn waarin de belastingplichtige of een met hem verbonden persoon, een aanmerkelijk belang heeft als bedoeld in hoofdstuk 4, tenzij de belastingplichtige het tegendeel aannemelijk maakt.


Artikel 3.98c. Doorschuiving bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht

1. De overgang krachtens huwelijksvermogensrecht van een evenredig deel van een vermogensbestanddeel van de belastingplichtige op zijn echtgenoot wordt ten aanzien van hem niet als een staking van een werkzaamheid aangemerkt, mits het evenredig deel bij de echtgenoot tot een werkzaamheid behoort. De echtgenoot stelt het evenredig deel van het vermogensbestanddeel voor de eerste keer te boek op een evenredig deel van de laatste boekwaarde van het vermogensbestanddeel bij de belastingplichtige. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in artikel 3.53 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met artikel 3.25 zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.

2. Het eerste lid vindt geen toepassing indien de belastingplichtige en zijn echtgenoot daarvoor kiezen. De keuze wordt gemaakt bij de aangifte van de belastingplichtige.


Artikel 3.98d. Doorschuiving bij overgang krachtens verdeling van een huwelijksgemeenschap anders dan door overlijden

1. De verdeling van een huwelijksgemeenschap waartoe een ter beschikking gesteld vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 3.92, eerste of tweede lid, behoort binnen twee jaren na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap anders dan door overlijden, wordt met betrekking tot dat vermogensbestanddeel niet als een vervreemding aangemerkt mits het vermogensbestanddeel bij de verkrijger tot een werkzaamheid blijft behoren. De verkrijger stelt het deel van het vermogensbestanddeel dat hij verkrijgt te boek op de laatste boekwaarde van dat deel van het vermogensbestanddeel bij degene van wie het is verkregen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in artikel 3.53 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met artikel 3.25 zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.

2. Het eerste lid vindt geen toepassing indien de beide gewezen echtgenoten hier gezamenlijk voor kiezen. De keuze wordt schriftelijk kenbaar gemaakt aan de inspecteur van de gewezen echtgenoot bij wie een vervreemdingsvoordeel in aanmerking wordt genomen.

3. De artikelen 3.98a en 3.98b zijn bij een belastingplichtige van overeenkomstige toepassing op een ter beschikking gestelde schuldvordering als bedoeld in artikel 3.92, eerste of tweede lid, die voorafgaande aan de verdeling van een huwelijksgemeenschap is afgewaardeerd ten laste van het resultaat uit een werkzaamheid van zijn gewezen echtgenoot.


Artikel 3.99. Overgang werkzaamheid in onderneming

Indien een werkzaamheid in een kalenderjaar uitgroeit tot een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, wordt voor het bepalen van het in het jaar uit de werkzaamheid genoten resultaat, de werkzaamheid geacht niet te zijn gestaakt. In dat geval wordt bij de onderneming de boekwaarde van de vermogensbestanddelen gesteld op de boekwaarde daarvan bij de werkzaamheid.


Artikel 3.99a [Vervallen per 01-01-2011]

Paragraaf 3.4.3. Terbeschikkingstellingsvrijstelling


Artikel 3.99b. Terbeschikkingstellingsvrijstelling

1. De terbeschikkingstellingsvrijstelling geldt voor de belastingplichtige met een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.91 of artikel 3.92, met uitzondering van artikel 3.91, eerste lid, onderdeel c.

2. De terbeschikkingstellingsvrijstelling bedraagt 12 % van het gezamenlijke bedrag van het resultaat uit werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.91 en 3.92, met uitzondering van artikel 3.91, eerste lid, onderdeel c.

Afdeling 3.5. Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen


Artikel 3.100. Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen

1. Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen zijn:

a. de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen;

b. termijnen van lijfrenten als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel b, en in artikel 3.125 en andere periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.124, eerste lid, onderdeel c, en in artikel 3.126a;

c. uitkeringen en verstrekkingen op grond van een buitenlandse voorziening waarvan de strekking overeenkomt met een inkomensvoorziening als bedoeld in afdeling 3.7, behoudens voorzover aannemelijk is dat met de voor die voorziening betaalde premies geen rekening is gehouden bij een heffing naar het inkomen;

d. uitkeringen op grond van verplicht gestelde deelnemingen aan pensioenregelingen als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b;

verminderd met de daarop drukkende aftrekbare kosten, bedoeld in artikel 3.108.

2. In afwijking in zoverre van artikel 2.14 wordt de belastbaarheid van uitkeringen op grond van buitenlandse regelingen die naar aard en strekking overeenkomen met uitkeringen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet beheerst door deze afdeling.


Artikel 3.101. Aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen

1. Aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen zijn de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die:

a. worden ontvangen op grond van een publiekrechtelijke regeling;

b. worden ontvangen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting, tenzij de uitkeringen of verstrekkingen worden ontvangen van bloed– of aanverwanten in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn;

c. in rechte vorderbaar zijn en niet de tegenwaarde voor een prestatie vormen, tenzij de uitkeringen of verstrekkingen worden ontvangen van een bloed– of aanverwant in de rechte lijn of in de tweede graad van de zijlijn dan wel de genieter behoort tot het huishouden van de schuldenaar;

d. niet in rechte vorderbaar zijn en worden ontvangen van een rechtspersoon.

2. Indien verstrekkingen als bedoeld in het eerste lid, onderdelen b of c, worden ontvangen in de vorm van huisvesting ter zake van een woning of een gedeelte van een woning, worden die verstrekkingen voorzover zij afkomstig zijn van een beperkt gerechtigde tot die woning of gedeelte van die woning gesteld op de huurwaarde respectievelijk een evenredig deel van de huurwaarde berekend volgens artikel 3.112.


Artikel 3.102. Algemene uitbreidingen aangewezen uitkeringen

1. Tot de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen behoort wat wordt ontvangen ter vervanging van gederfde of te derven periodieke uitkeringen en verstrekkingen.

2. Het eerste lid is niet van toepassing voorzover wat wordt ontvangen ter vervanging van de gederfde of te derven periodieke uitkeringen en verstrekkingen bestaat uit een recht op soortgelijke periodieke uitkeringen en verstrekkingen.

3. Tot de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen behoort wat in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed wordt ontvangen ter zake van het recht op verrekening van:

a. pensioenrechten;

b. lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen voorzover de daarvoor betaalde premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen.

4. Het derde lid is niet van toepassing voorzover wat wordt ontvangen bestaat uit een lijfrente of een andere inkomensvoorziening en de daarvoor betaalde premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen.

5. Tot wat wordt ontvangen ter zake van het recht op verrekening bedoeld in het derde lid, behoort niet een recht op periodieke uitkeringen en verstrekkingen dat is toegekend door degene die tot de verrekening verplicht is.


Artikel 3.103. Specifieke uitbreidingen publiekrechtelijke uitkeringen

Tot de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die worden ontvangen op grond van een publiekrechtelijke regeling behoren:

a. uitkeringen uit vrijwillige verzekering op grond van de artikelen 35 of 38 van de Algemene Ouderdomswet en de artikelen 63a, 63d of 66a, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet;

b. uitkeringen aan gemoedsbezwaarden op grond van artikel 48 van de Algemene Ouderdomswet;

c. uitkeringen op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;

d. uitkeringen op grond van buitenlandse regelingen die naar aard en strekking overeenkomen met uitkeringen als bedoeld in de onderdelen a, b en c.


Artikel 3.104. Vrijstellingen publiekrechtelijke uitkeringen

Tot de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen behoren niet:

a. uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

b. uitkeringen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet en het kindgebonden budget op grond van de Wet op het kindgebonden budget;

c. uitkeringen ingevolge artikel 4.3 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

d. uitkeringen in de vorm van een gift of een voorwaardelijke gift ingevolge de Wet studiefinanciering 2000;

e. uitkeringen als bedoeld in de artikelen 7.51, eerste tot en met zesde lid, en 17.10 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek;

f. uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Wet werk en bijstand die zijn bedoeld ter dekking van bepaalde noodzakelijke kosten, waaronder begrepen uitkeringen als bedoeld in artikel 36 van die wet;

g. kinderopvangtoeslag en tegemoetkomingen op grond van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

h. op het inkomen van de belastingplichtige afgestemde uitkeringen die bij ministeriële regeling worden aangewezen, voorzover zij volgens die regeling zijn bedoeld ter dekking van:

1°. bepaalde noodzakelijke kosten van huur van een woning of een woonwagen;

2°. bepaalde noodzakelijke kosten in verband met de verkrijging of het behoud van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, waarbij voor de toepassing van de regeling inzake de aftrek van de op de voordelen uit die woning drukkende kosten als bedoeld in artikel 3.110 deze uitkering geacht wordt wel te zijn aangewezen;

3°. bepaalde noodzakelijke kosten in verband met opleiding of studie;

4°. bepaalde noodzakelijke kosten die naar aard en strekking overeenkomen met kosten als bedoeld in onderdeel f;

5°. bepaalde noodzakelijke kosten van huishoudelijke hulp;

i. bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen die zijn bedoeld ter dekking van onderhoudskosten van thuiswonende gehandicapte kinderen;

j. uitkeringen krachtens artikel 44, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

k. de zorgtoeslag op grond van de Wet op de zorgtoeslag;

l. uitkeringen en verstrekkingen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

m. bij ministeriële regeling aan te wijzen uitkeringen die naar aard en strekking overeenkomen met uitkeringen als bedoeld in de onderdelen a tot en met l;

n. uitkeringen ingevolge artikel 118a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet;

o. de vaste vergoedingen voor behandeling of verpleging, bedoeld in de algemene maatregel van bestuur gebaseerd op artikel 11a van de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945, onderscheidenlijk artikel 15 van de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet en artikel 3 van de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, alsmede bij ministeriële regeling aan te wijzen voorzieningen voor militaire oorlogs– of dienstslachtoffers die verband houden met invaliditeit;

p. tegemoetkomingen krachtens artikel 2 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten;

q. uitkeringen op grond van buitenlandse regelingen die naar aard en strekking overeenkomen met uitkeringen als bedoeld in de onderdelen a tot en met p.


Artikel 3.105. Specifieke uitbreidingen familierechtelijke uitkeringen

1. Tot de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die worden ontvangen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting behoren de periodieke uitkeringen en verstrekkingen voorzover zij zijn overeengekomen in het kader van echtscheiding of scheiding van tafel en bed ter verrekening van:

a. pensioenrechten;

b. lijfrenten en andere inkomensvoorzieningen voorzover de daarvoor betaalde premies als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen.

2. Tot de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die worden ontvangen op grond van een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende verplichting behoren de periodieke uitkeringen en verstrekkingen die dienen ter vervanging van dergelijke periodieke uitkeringen en verstrekkingen.

3. Het eerste en het tweede lid zijn uitsluitend van toepassing op periodieke uitkeringen en verstrekkingen die worden gedaan door degene die tot de verrekening respectievelijk de vervanging verplicht is.


Artikel 3.106. Uitbreidingen uitkeringen uit inkomensvoorzieningen

1. Voorzover ter zake van een lijfrente of een andere aanspraak uit een inkomensvoorziening als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel b, dan wel een aanspraak op grond van een pensioenregeling als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel d, op enig moment negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen, behoort op dat tijdstip mede tot de uitkeringen als bedoeld in genoemd onderdeel b of d, de waarde in het economische verkeer van de aanspraak voorzover deze de ter zake van de aanspraak in aanmerking genomen negatieve uitgaven te boven gaat.

2. Tot de uitkeringen op grond van een buitenlandse voorziening als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel c, behoort mede:

a. wat wordt genoten ter vervanging van gederfde of te derven zodanige uitkeringen;

b. wat met betrekking tot een recht op zodanige uitkeringen wordt genoten ter zake van vervreemding of het onherroepelijk worden van de begunstiging.

3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel b, wordt als op het tijdstip van vervreemding of onherroepelijk worden van de begunstiging genoten bedrag aangemerkt, de waarde in het economische verkeer van het in dat onderdeel bedoelde recht. De vorige volzin is niet van toepassing indien de verkrijger of de begunstigde een natuurlijk persoon is en het verkregen recht geen deel uitmaakt van het vermogen van een voor zijn rekening gedreven onderneming. Met vervreemding wordt gelijkgesteld het brengen in het vermogen van een onderneming.


Artikel 3.107. Uitgezonderde uitkeringen uit inkomensvoorzieningen

1. Tot de uitkeringen uit inkomensvoorzieningen bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel b, en de uitkeringen uit pensioenregelingen als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel d, behoren niet uitkeringen op grond van een voorziening waarvan de waarde op grond van artikel 3.106 in aanmerking is genomen.

2. Artikel 2.14, tweede lid, is niet van toepassing op het recht waaruit deze uitkeringen voortvloeien.


Artikel 3.107a. Bepaling omvang belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen

1. Voor het bepalen van de omvang van belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen als bedoeld in artikel 3.100, eerste lid, onderdeel b, ingevolge een overeenkomst ter zake waarvan de belastingplichtige aannemelijk heeft gemaakt dat de betaalde premies en bedragen geheel of gedeeltelijk niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen, worden op de termijn of uitkering tot het in het tweede lid aangegeven maximum in mindering gebracht de betaalde premies en bedragen waarvan aannemelijk is dat die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen en voor zover die in mindering te brengen premies en bedragen niet reeds:

a. bij een eerdere termijn of uitkering ingevolge dit lid in mindering zijn gebracht, of

b. bij een afkoop ingevolge artikel 3.137, tweede lid, in mindering zijn gebracht.

2. Van de in een kalenderjaar betaalde premies en bedragen die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen, kan ten hoogste € 2 269 op de voet van dit artikel en artikel 3.137 in mindering worden gebracht, met dien verstande dat ingeval in een kalenderjaar ter zake van meerdere overeenkomsten premies en bedragen zijn betaald die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen het maximum van € 2269 geldt voor het totaal van die premies en bedragen.


Artikel 3.108. Aftrekbare kosten van aangewezen uitkeringen en van uitkeringen uit inkomensvoorzieningen

Aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen zijn de daarop drukkende kosten voorzover zij zijn gemaakt tot verwerving, inning en behoud van die uitkeringen en verstrekkingen. De kosten kunnen in mindering worden gebracht voorzover zij in hun totale omvang niet overtreffen wat gebruikelijk is.


Artikel 3.109. Van aftrek uitgesloten kosten

Tot de aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen behoren niet renten van schulden, kosten van geldleningen daaronder begrepen. Artikel 3.14, zevende lid, en 3.16, negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Afdeling 3.5a. Belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen [Treedt in werking per 01-01-2013]


Artikel 3.109a. Belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen [Treedt in werking per 01-01-2013]

1. Als belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen worden aangemerkt:

a. bedragen die worden overgemaakt van een vitaliteitsspaarrekening;

b. uitkeringen ingevolge een vitaliteitsspaarverzekering, daaronder begrepen hetgeen wordt ontvangen bij afkoop van een dergelijke verzekering;

c. opbrengsten ter zake van een vervreemding van een vitaliteitsspaarrecht van deelneming.

2. Ingeval in een kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 61 jaar bereikt, gezamenlijk een hoger bedrag dan € 10 000:

a. van de vitaliteitsspaarrekening is overgeboekt;

b. uit een vitaliteitsspaarverzekering tot uitkering is gekomen;

c. van het vitaliteitsspaarrecht van deelneming is vervreemd;

wordt in dat jaar als belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen in aanmerking genomen het tegoed van de vitaliteitsspaarrekening, onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van de vitaliteitsspaarverzekering, onderscheidenlijk de waarde in het economische verkeer van het vitaliteitsspaarrecht van deelneming.


Страницы книги >> Предыдущая | 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 | Следующая
  • 0 Оценок: 0

Правообладателям!

Это произведение, предположительно, находится в статусе 'public domain'. Если это не так и размещение материала нарушает чьи-либо права, то сообщите нам об этом.


Популярные книги за неделю


Рекомендации