Текст книги "Voorbestemd"
Автор книги: Морган Райс
Жанр: Книги про вампиров, Фэнтези
Возрастные ограничения: +16
сообщить о неприемлемом содержимом
Текущая страница: 4 (всего у книги 14 страниц) [доступный отрывок для чтения: 5 страниц]
Hoofdstuk zes
Caitlin vloog boven het pittoreske Umbrische platteland, over heuvels en valleien, en bekeek het weelderige, groene landschap in het vroege ochtendlicht. Onder haar uitgespreid lagen de kleine boerengemeenschappen: kleine, stenen huisjes omringd door honderden vierkante meters land; er kwam rook uit de schoorstenen.
Naarmate ze naar het noorden vloog, veranderde het landschap geleidelijk in de heuvels en valleien van Toscane. Zo ver ze maar kon kijken, zag ze wijngaarden die in de glooiende heuvels waren geplant, en arbeiders die grote strohoeden die al aan het werk waren en de ranken in de vroege ochtend verzorgden. Dit land was prachtig, en een deel van haar wilde dat ze nu kon afdalen, en een leven kon starten in een van die kleine boerderijhuisjes.
Maar er was werk aan de winkel. Ze vloog verder naar het noorden en hield Rose stevig vast, die opgekruld in haar shirt lag. Caitlin voelde dat ze dichterbij Venetië kwam en ze voelde zich erdoor aangetrokken als een magneet. Hoe dichterbij ze kwam, hoe meer anticipatie ze voelde in haar hart; ze kon nu al voelen dat daar mensen waren die ze ooit had gekend. Ze wist alleen nog niet wie. Ze kon niet voelen of Caleb er was, of zelfs maar of hij nog leefde.
Caitlin had er altijd van gedroomd om naar Venetië te gaan. Ze had foto’s van de kanalen gezien, van de gondels, en had zich altijd voorgesteld dat ze er ooit heen zou gaan, mogelijk met iemand waar ze van hield. Ze had zich zelfs een huwelijksaanzoek op een gondel voorgesteld. Maar ze had nooit verwacht op deze manier te gaan.
Terwijl ze steeds dichterbij kwam, besefte ze dat het Venetië dat ze nu zou bezoeken, dat van 1790, heel anders kon zijn dan de foto’s uit de 21e eeuw die ze kende. Ze verwachtte dat het kleiner, minder ontwikkeld en meer plattelands zou zijn. Ze stelde zich ook voor dat het er nog niet zo druk zou zijn.
Maar ze merkte al snel dat ze er behoorlijk naast zat.
Toen Caitlin eindelijk de buitenwijken van Venetië bereikte, schrok ze toen ze zelfs van deze hoogte zag dat de stad er verrassend veel uitzag als de foto’s ervan in de moderne tijd. Ze herkende de beroemde historische architectuur, alle kleine bruggen, dezelfde bochten in de kanalen. Sterker nog, ze was geschokt dat het Venetië van 1790 wat uiterlijk betreft helemaal niet zoveel verschilde van dat van de 21e eeuw.
Hoe meer ze nadacht, hoe logischer het werd. De architectuur van Venetië was niet slechts honderd jaar oud: hij was honderden en honderden jaren oud. Ze herinnerde zich een geschiedenisles op een van haar vele scholen, die over Venetië ging, over een paar kerken die in de 12e eeuw gebouwd werden. Nu wilde ze dat ze beter had opgelet. Het Venetië onder haar, een uitgestrekte massa gebouwen, was geen gloednieuwe stad. Zelfs in 1790 was het al honderden jaren oud.
Caitlin voelde zich daardoor getroost. Ze had verwacht dat het jaar 1790 zou zijn als een andere planeet, en ze was opgelucht om te zien dat er helemaal niet zoveel was veranderd. Dit zag er eigenlijk uit als dezelfde stad die ze bezocht zou hebben in de 21e eeuw. Het enige verschil dat ze meteen kon zien, was dat er natuurlijk geen enkele motorboot op de wateren lag. Er lagen geen speedboten, geen grote ferry’s en geen cruiseschepen. In plaats daarvan waren de wateren vol met zeilschepen met metershoge masten.
Caitlin verbaasde zich ook over de drukte. Ze dook lager en vloog nog een meter of dertig boven de stad, en zelfs nu, in de vroege ochtend, waren de straten afgeladen met mensen. En de waterwegen waren compleet gevuld met bootverkeer. Ze was geschokt: deze stad zat nog meer verstopt dan Times Square. Ze had zich altijd voorgesteld dat terug in de tijd reizen zou betekenen dat er minder mensen, kleinere menigten zouden zijn. Waarschijnlijk had ze ook dat mis.
Terwijl ze om de stad heen bleef vliegen, werd ze nog wel het meest verrast door het feit dat Venetië niet slechts één stad was, niet één eiland: het lag verspreid over vele eilanden, tientallen eilanden aan alle kanten, met allemaal hun eigen gebouwen. Het waren allemaal kleine stadjes op zich. De meeste gebouwen stonden op het eiland waar Venetië zelf op lag, dat het dichtst bebouwd was. Maar de tientallen andere eilanden leken met elkaar verbonden en een essentieel onderdeel van de stad te vormen.
Waar ze zich ook over verbaasde, was de kleur van het water: het was een glimmend blauw. Het was zo licht, zo onwerkelijk, eerder het soort water dat ze ergens in de Caribbean had verwacht.
Terwijl ze steeds opnieuw over het eiland vloog in een poging zich te oriënteren en een landingsplek uit te zoeken, had ze er spijt van dat ze hier nooit heen was gegaan in de 21e eeuw. Ach, in ieder geval had ze nu haar kans.
Caitlin werd ook enigszins overweldigd. Het leek zo’n enorm uitgestrekte plek. Ze had geen idee waar ze moest landen, waar ze moest beginnen met zoeken naar mensen die ze ooit had gekend – als die zelfs maar hier waren. Ze had zichzelf de dwaze voorstelling van een kalmer, meer pittoresk Venetië gemaakt. Zelfs van hieraf kon ze al zien dat ze dagenlang door deze stad kon lopen zonder de andere kant te bereiken.
Ze besefte dat er geen enkele plek was om onopvallend te landen op het eiland van Venetië zelf. Het was er te druk en er was geen onopvallende manier om het te benaderen. Ze wilde niet dat soort aandacht op zich vestigen. Ze had geen idee welke andere verbonden daarbeneden waren, en hoe territoriaal die waren; ze had geen idee of ze vriendelijk of kwaadaardig waren; en ze had geen idee of die mensen net als in Assisi op jacht waren naar vampiers en achter haar aan zouden komen. Het laatste dat ze wilde was nog een meute.
Caitlin besloot op het vasteland te landen, ver van het eiland. Ze zag enorme boten vol mensen die richting het vasteland leken te gaan, en ze bedacht dat dat de beste eindhalte voor haar vlucht was. De boten zouden haar tenminste naar het hart van de stad brengen.
Caitlin landde onopvallend achter een boomgaard in het binnenland, niet ver van de boten. Ze zette Rose neer, die onmiddellijk naar het dichtstbijzijnde bosje rende om haar behoeften te doen. Toen ze klaar was keek Rose op naar Caitlin en begon ze te janken. Caitlin zag in haar ogen dat ze honger had. Ze leed met haar mee: zij had ook honger.
Het vliegen had haar uitgeput en Caitlin besefte dat ze nog niet volledig was hersteld. Ze besefte ook dat ze honger had gekregen. Ze wilde zich voeden. En niet met menselijk voedsel.
Ze keek rond, maar zag geen enkel hert in zicht. Er was geen tijd om te zoeken. Er klonk een luid gefluit van de boot, die zich klaarmaakte voor vertrek. Zij en Rose zouden moeten wachten en het later uitvogelen.
Caitlin voelde een steek van heimwee; ze miste de veiligheid en het gemak van Pollepel, en het aan Calebs zijde staan, die haar leerde hoe ze moest jagen en die haar begeleidde. Aan zijn zijde voelde ze altijd dat alles goed zou komen. Nu ze op zichzelf was, wist ze dat niet meer zo zeker.
* * *
Caitlin liep met Rose aan haar zijde naar de dichtstbijzijnde boot. Het was een grote zeilboot die met een lang touw aan de kade vastlag. Ze keek omhoog en zag dat hij helemaal vol stond met mensen. De laatste passagiers liepen de loopplank op en Caitlin haastte zich met Rose naar de plank voor die weg zou worden gehaald.
Maar ze werd verrast door een grote, vlezige hand die hard tegen haar borst sloeg om haar tegen te houden.
“Kaartje?” klonk een stem.
Caitlin keek om en zag een grote, gespierde man op haar neerkijken. Hij was lomp en ongeschoren, en zelfs van hier kon ze hem ruiken.
Caitlins woede kwam weer op. Ze was al gespannen door het niet eten, en ze haatte de hand die haar tegenhield.
“Heb ik niet,” snauwde Caitlin. “Kun je ons niet gewoon doorlaten?”
De man schudde strak zijn hoofd en draaide zich om. “Geen kaartje, geen rit,” zei hij.
Haar woede groeide nog een maatje groter en ze dwong zichzelf aan Aiden te denken. Wat zou hij tegen haar zeggen? Adem diep in. Ontspan je. Gebruik je hoofd, niet je lichaam. Hij zou haar hebben herinnerd dat zij sterker was dan dit mens. Hij zou haar zeggen zich op zichzelf te focussen. Zich te concentreren. Haar innerlijke talenten te gebruiken.
Ze sloot haar ogen en probeerde zich op haar ademhaling te concentreren. Ze probeerde haar gedachten op deze man te richten.
Je zult ons op deze boot laten, droeg ze hem op. Zonder dat wij je betalen.
Caitlin opende haar ogen en verwachtte dat hij haar de overtocht zou aanbieden. Maar tot haar ergernis deed hij dat niet. Hij negeerde haar en was bezig de laatste touwen los te maken.
Het werkte niet. Of ze was haar wilsdwangkrachten kwijt, of ze waren nog niet helemaal terug. Of misschien was ze gewoon te afgeleid, niet geconcentreerd genoeg.
Plotseling herinnerde ze zich iets. Haar zakken. Ze voelde er snel in en vroeg zich af of ze iets had meegenomen uit de 21e eeuw, en zo ja: wat. Ze vond iets en was opgelucht toen ze zag dat het een briefje van 20 dollar was.
“Hier,” zei ze, en ze gaf het aan hem.
Hij nam het aan, verfrommelde het, bracht het omhoog en bekeek het.
“Wat is dit?” vroeg hij. “Ik ken dit niet.”
“Het is een briefje van twintig,” legde Caitlin uit, maar nog terwijl ze die woorden uitsprak, besefte ze hoe dom ze klonk. Natuurlijk. Hoe zou hij dit kúnnen kennen? Het was Amerikaans. En het zou nog een jaar of tweehonderd niet bestaan.
Met een steek van angst besefte Caitlin plotseling dat al het geld dat ze had nutteloos zou zijn.
“Rommel,” zei hij, en hij duwde het briefje terug in haar hand.
Caitlin keek om en voelde nog een angststeek toen ze zag dat ze de touwen losmaakten en dat de boot op het punt stond te vertrekken. Ze dacht snel, reikte opnieuw in haar zakken en haalde wat kleingeld tevoorschijn. Ze keek omlaag, zag een kwartje en gaf het aan hem.
Hier was hij meer in geïnteresseerd, en hij hield het tegen het licht. Maar hij was nog steeds niet overtuigd.
Hij duwde het terug in haar hand.
“Kom maar terug met echt geld,” zei hij; toen hij naar Rose keek, voegde hij toe: “en verboden voor honden.”
Caitlins gedachten schoten naar Caleb. Misschien was hij daar, net buiten haar bereikt, op het eiland Venetië, slechts een boottocht van haar verwijderd. Ze was woedend dat deze man haar bij hem weghield. Ze hád echt geld, maar alleen niet zíjn geld. En daarbij: de boot zag er nauwelijks zeewaardig uit, en er stonden honderden mensen op. Maakte één kaartje echt zoveel verschil? Het was gewoon niet eerlijk.
Toen hij het geld in Caitlins handpalm legde, greep hij plotseling haar pols met zijn grote, zweterige handen. Hij staarde vuil naar haar en er verscheen een brede, scheve glimlach op zijn gezicht, waardoor zichtbaar werd dat hij enkele tanden miste. Ze rook zijn slechte adem.
“Als je geen geld hebt, betaal je maar op een andere manier,”zei hij, en zijn smerige glimlach verbreedde. Hij raakte met zijn andere hand haar wang aan.
Caitlins reflexen kwamen in actie, en ze sloeg automatisch zijn hand hard weg en trok haar pols uit zijn greep. Ze werd verrast door haar eigen kracht.
Hij keek haar aan, blijkbaar geschokt dat zo’n klein meisje zoveel kracht kon bezitten, en zijn glimlach veranderde in een verontwaardigde frons. Hij rochelde en spoog recht naar haar voeten. Caitlin keek omlaag en zag zijn fluim tot haar afschuw op haar schoenen landen.
“Mazzel ik jou niet in stukken hakken,” gromde hij en hij draaide zich abrupt om en ging verder met het losmaken van de touwen.
Caitlin voelde haar wangen rood worden toen de razernij haar overviel. Waren mannen dan overal hetzelfde? In elke tijd en op elke plek? Was dit wat ze moest verwachten van de behandeling van vrouwen in deze tijd? Ze dacht aan alle andere vrouwen, aan alles dat zij in deze tijd moesten verduren, en ze voelde haar woede groeien. Ze had het idee dat ze voor hen allemaal moest opkomen.
Hij stond nog steeds voorovergebogen touwen los te maken, en ze trapte hem snel en hard tegen zijn achterste. Door de trap vloog hij over de pier en vloog hij vijf meter omlaag, met zijn hoofd vooruit het water in. Hij landde met een luide plons.
Caitlin rende snel naar het touw met Rose aan haar zijde, en baande zich een weg naar het enorme zeilschip vol mensen.
Het was zo snel gebeurd dat ze hoopte dat niemand het had gezien. Dat leek inderdaad het geval, want de bemanning trok de loopplank in en het schip begon te varen.
Caitlin haastte zich naar de rand en keek omlaag. Ze zag hem spartelen in het water, en hij schudde zijn vuist naar de boot.
“Stop boot! Stop boot!” schreeuwde de man.
Zijn kreten werden echter overstemd doordat honderden opgewonden passagiers juichten dat de boot eindelijk vertrok.
Een van de bemanningsleden zag hem en rende naar de zijkant van de boot; hij volgde de vinger van de andere man, die naar Caitlin wees.
Caitlin wachtte niet af wat er zou gebeuren. Ze dook snel de dichte menigte in met Rose aan haar zijde, en schoot verschillende kanten op tot ze diep in de menigte stond, ergens in het midden van de boot. Ze duwde zich nog dieper de menigte in, bleef bewegen. Er waren honderden mensen in een kleine ruimte samengepakt, en ze hoopte dat ze haar of Rose niet zouden zien.
Binnen enkele minuten ging de boot in volle vaart. Na een tijdje haalde Caitlin opgelucht adem. Ze besefte dat er niemand achter haar aan kwam, of dat ze zelfs maar naar haar zochten, voor zover zij kon zien.
Ze begon zich kalmer een weg door de menigte te banen, en liep naar de andere kant van de boot, met Rose nog altijd naast zich. Uiteindelijk wist ze er te komen, wrong ze zich een weg naar de overvolle reling, leunde naar voren en keek voor zich uit.
In de verte deinde de bruut nog steeds op en neer in het water. Hij trok zichzelf omhoog op de pier, en was nu nog slechts een puntje aan de horizon. Caitlin glimlachte. Net goed.
Ze draaide zich om en zag dat Venetië recht voor haar lag.
Ze glimlachte nog breder, leunde over de reling en voelde het koele zeewater in haar haren vliegen. Het was een warme dag in mei, en de temperatuur was heerlijk en de zoute lucht was verfrissend. Rose sprong naast haar omhoog, legde haar poten op de rand van de reling; ook zij keek uit en rook de lucht.
Caitlin had altijd al van boten gehouden. Ze had nog nooit een authentieke, historische zeilboot bezocht, laat staan erop gevaren. Ze glimlachte en corrigeerde zichzelf: dit was niet langer een historisch schip, dit was een modern schip. Het was tenslotte 1790. Ze moest bijna hardop lachen bij die gedachte.
Ze keek omhoog naar de hoge, houten masten die de lucht in rezen. Ze keek hoe de bemanning zich opstelden en aan dikke touwen trokken; hele meters zwaar canvaszeil werd geheven, en ze hoorde het materiaal flapperen. Het zag er zwaar uit, en de bemanning zweette in de zon in hun poging het zeil nog een paar centimeter hoger te krijgen door uit alle macht aan de touwen te trekken.
Dus zo werd dat gedaan. Caitlin was onder de indruk van de efficiëntie, en van de naadloosheid waarmee alles werkte. Ze kon zich niet voorstellen hoe deze enorme, volgepakte boot vooruitkwam, zeker zonder de hulp van moderne motoren. Ze vroeg zich af wat de kapitein van het schip zou doen als ze hem zou vertellen over de motoren van de 21e eeuw, over hoeveel sneller hij daarmee zou kunnen gaan. Hij zou waarschijnlijk denken dat ze gek was.
Ze keek omlaag en zag een meter een of zeven lager het water aan zich voorbij schieten; kleine golven sprongen omhoog tegen de romp van de boot. Het was was zo licht, zo blauw, dat het wel magisch leek.
Overal om haar heen verdrongen zich mensen, die allemaal probeerden hun weg naar de reling te banen om uit te kijken over het water. Ze keek keek rond en besefte hoe simpel de meesten gekleed waren; velen droegen een tuniek en sandalen, en sommige mensen waren zelfs blootsvoets. Er waren echter ook anderen die elegant gekleed waren, en die afstand van de menigte leken te bewaren. Enkele mensen droegen versierde maskers met een lange snavelneus. Ze lachten en duwden elkaar, en ze leken dronken.
Sterker nog, ze zag dat een groot deel van de passagiers teugen nam uit wijnflessen en dronken leek, zelfs zo vroeg in de ochtend. De gehele boot was in een feeststemming, nu ze erover nadacht, alsof ze allemaal op weg waren naar een gigantisch feest.
Caitlin baande zich een weg langs de reling, door de menigte, langs mensen met kinderen in hun armen, en langzaam maar zeker bereikte ze de voorkant. Eindelijk had ze het uitzicht dat ze wilde. Ze leunde over de rand en keek toe hoe de boot direct naar Venetië voer.
Het onbelemmerde zicht op de stad benam haar de adem. Ze zag de contouren, de prachtige historische gebouwen, allemaal netjes naast elkaar gebouwd, allemaal naar het water toe gebouwd. Een aantal gebouwen was groots versierd, met gevels vol vormen en details. Veel gebouwen hadden gebogen muren en gewelfde ramen die uitkeken over het water; het verbaasde haar te zien dat veel gebouwen hun voordeur aan het water hadden. Het was ongelooflijk. Je kon letterlijk je boot aan iemands voordeur parkeren en dan bij hem naar binnen lopen.
Tussen die gebouwen rezen torenspitsen van kerken de lucht in, en hier en staat was een koepel aan de horizon te zien. Deze stad had een prachtige architectuur met een grootse, sierlijke stijl, en het leek allemaal ontworpen om over het water uit te kijken. Het bestond niet gewoon naast het water – het omarmde het.
En overen verbonden kleine wandelbruggen de ene kant van de stad met de andere; aan beide kanten van de bruggen stond een trap en in het midden was een breed platform. Ze stonden vol met mensen die eroverheen liepen of gewoon op de rand zaten om naar passerende schepen te kijken.
En overal – écht overal – waren schepen. De kanalen zagen zwart van het verkeerd, met schepen van alle vormen en maten – zoveel dat ze het water nauwelijks kon zien. De beroemde gondels waren ook overal te zien, en hun roeiers die ze door het water stuurden. Ze was verbaasd over de lengte van de gondels: sommige waren bijna tien meter. Daartussendoor voeren kleinere schepen van allerlei soorten: sommige voor voedsellevering, andere voor het vervoeren van afval. Deze plek was levendig. Ze had nog nooit zoiets gezien in haar hele leven.
Toen ze de menigten bekeek, de enorme mensenmassa’s, voelde ze een rilling door haar rug lopen, toen ze zich afvroeg of Caleb ertussen zou lopen. Zou ze nu naar hem kijken? Ze wist dat het dwaas was, zeker van deze afstand, maar toch probeerde ze te kijken, hun gezichten te herkennen, om te kijken of ze hem misschien kon zien.
Toen Caitlin de immense grootte van de stad in zich opnam, de duizenden mensen die elke richting uit gingen, begon het rationele deel in haar te wanhopen. Ze besefte dat dit een zinloze missie was, en dat er geen enkele manier zou zijn om Caleb tussen al deze mensen te vinden. Maar een ander deel, het deel dat in het lot geloofde, was opgewonden, optimistisch; ze wíst gewoon dat als Caleb hier was, ze elkaar zouden vinden.
En hoe dan ook, kon ze niets doen tegen de spanning van het avontuur en de opwinding. Ze was op reis. Een reid over de wereld. En ze zou een nieuwe stad gaan ervaren.
En misschien, heel misschien, zou Caleb er zijn.
* * *
Caitlin verliet de boot met de honderden andere passagiers, wrong zich tussen hen door, en Rose liep naast haar mee over de steile touwbrug. Het was pure chaos. Na de reis waren de meeste passagiers, of zelfs allemaal, wild en dronken, en iedereen haastte zich naar de pier.
Caitlin was opgelucht toen haar voeten de vaste grond raakten, en ze leidde Rose weg van de dichte menigte, weg uit de haven en de straten van Venetië in.
Het was overweldigend. Caitlin had gehoopt dat de menigte minder dicht zou worden als ze eenmaal weg was uit de haven – maar dat was niet het geval. Overal waren mensenmassa’s. Ze werd alle kanten op geduwd.
Ze bevond zich in een enorm, open plein waar immense gebouwen omheen waren gebouwd die allemaal naar binnen keken. Ze las op het bordje: Piazza San Marco. Het San Marcoplein. Het plein werd overheerst door een enorme kerk, de Basiliek van San Marco; ertegenover stond een slanke toren: de Campanile. Precies op dat moment luidden de enorme kerkklokken, waardoor het plein vervuld werd van geluid als van een bom.
Duizenden mensen liepen rond en waren bezig met een duizelingwekkend aantal zaken. Van elke kant naderden vreemdelingen haar, die haar allemaal hun waren probeerden te verkopen. Ze hielden haar kleine, houten poppen voor, maar ook felgekleurd glas, flessen wijn, en vooral veel maskers. Overal waar ze keek zag ze maskers. Nog vreemder was dat ze overal waar ze keek mensen zag die maskers droegen. Het meestvoorkomende masker was wit met een lange snavel, maar er waren maskers te zien van alle soorten en maten. Het was alsof ze op een carnavalsfeest was aangekomen. Ze had geen idee wat de gelegenheid was. Kleedden mensen zich hier altijd zo?
En alsof dat nog niet genoeg was, leek iedereen dronken te zijn of bezig dat te worden. Mensen lachten te hard, zongen hun eigen liedjes, duwden elkaar en dronken openlijk uit kruiken wijn. Overal klonk muziek, op elke paar meter zat een andere gitarist of vioolspeler op een krat of kruk te spelen met een open hoed voor geld.
Jongleurs, komieken, clowns en andere kunstenaars maakten het plaatje compleet. Voor haar jongleerde een man met felgekleurde ballen, en een andere man jongleerde met brandende fakkels. Caitlin bleef vol ontzag staan kijken.
Al snel werd ze ruw geduwd en draaide ze zich om; ze zag een grote, dronken man gekleed in een mantel en een masker die struikelend een arm om een weelderig geklede prostituee hield. Terwijl Caitlin toekeek, greep hij ruw haar achterste beet en lachte zij het uit.
Deze stad leek wel een circus. Het was de wildste, meest chaotische plek die ze ooit had gezien. Ze verwonderde zich dat al deze losbandigheid zich hier kon afspelen, zo in het zicht van al die kerken. Het was de vreemdste tegenstelling die ze ooit had gezien. Was deze stad soms een groot, eindeloos feest? Of was ze aangekomen op een speciale tijd?
Caitlin zag een klein groepje goedgeklede vrouwen die zich een weg baanden door de menigte. Ze hadden allemaal weelderige jurken aan die over de straten ruisten, en ze hielden kleine zakjes bij hun neus tijdens het lopen.
Caitlin vroeg zich af wat die zakjes waren, en toen had ze het door. De stank. Ze was te verbaasd geweest om het op te merken, maar nu werd ze overmand door de verschrikkelijke geur van iedereen om haar heen. Het leek alsof niemand hier een bad nam. Nooit.
En toen herinnerde ze het zich: natuurlijk deed niemand dat. Het was immers 1790. Pijpleidingen waren nog niet uitgevonden. De stank werd alleen maar erger naarmate de zon steeg en de temperatuur opliep. Caitlin hield haar adem in, maar waar ze ook heen ging, ze kwam niet weg bij de stank. Daarom hielden die vrouwen die zakjes bij hun neus: om de geur buiten te houden.
Caitlin begon zich claustrofobisch te voelen en zag iets dat op een zijstraat leek; ze sneed door een groep jongleurs en gitaristen heen om het plein over te steken, en zag dat er veel zijstraatjes van en naar het plein leidden. Het waren eerder smalle steegjes onder gewelfde gebouwen, en ze dook de dichtstbijzijnde in.
Eindelijk kon ze ademen. Ook Rose leek opgelucht. Ze liepen door het smalle, kronkelende straatje. De straten waren erg smal en de gebouwen hielden het meeste licht tegen, waardoor ze zich al snel opgesloten begon te voelen. Ze overwoog welke kant ze op zou gaan. Ze had nog maar een paar straten gelopen, maar ze was nu al gedesoriënteerd, en draaide zich om. Ze had geen idee waar ze heen ging, of waar ze Caleb moest zoeken – als hij al hier was. Ze wilde dat ze een kaart had, maar ze had geen geld – althans, geen écht geld – om er een te kopen.
Erger was nog wel dat ze de honger weer voelde knagen, waardoor ze nog prikkelbaarder werd. Rose jankte, alsof ze haar gedachten las. Het arme dier had ook honger. Caitlin was vastberaden iets te eten voor hen te vinden.
Plotseling hoorde ze boven zich een houten luik open gaan, waarna een luid gekletter klonk. Ze sprong achteruit, en toen raakte een emmer water de grond. Ze schrok. Ze keek omhoog en zag een oude vrouw die wat tanden miste, die de emmer had leeg gegooid. Ze trok het luik weer dicht.
Caitlin rook een verschrikkelijke stank en het behoefde geen uitleg wat de vrouw zojuist had gedaan: ze had een emmer urine uit het raam gegooid. Ze walgde. In de verte hoorde ze een ander raam opengaan en zag ze hoe iemand anders hetzelfde deed. Ze keek omlaag en zag dat de straten vol lagen met urine en uitwerpselen. Ze zag ook verscheidene ratten rondrennen. Ze moest bijna kokhalzen. Voor de eerste keer in haar leven waardeerde ze de uitvindingen en gemakken van haar eigen tijd, die ze altijd voor lief had genomen. Riolering. Afvoersystemen. Ze verlangde naar hygiëne, en had nu meer heimwee dan ooit. Als dit een voorproefje was van het stedelijke leven in 1790, wist ze niet zeker of ze dat wel aan kon.
Caitlin haastte zich verder voordat er nog meer ramen zich zouden openen, en eindelijk zag ze iets dat op een opening leek voor zich. Ze bereikte het einde van de steeg, en die liep inderdaad uit op een ander, minder druk plein. Ze was opgelucht dat ze uit de zijstraatjes was en weer in de open lucht en het zonlicht was.
Ze stak het plein over en ging op de rand van een grote, ronde fontein zitten, in een van de weinige lege stoelen tussen de menigte. Rose sprong naast haar en keek jankend op naar haar.
Terwijl Caitlin haar gedachten probeerde te ordenen, naderde een persoon met een canvasdoek haar en wees hij ernaar met een schilderkwast. Ze keek hem verward aan, en hij bleef wijzen. “Ik teken je portret,” zei hij. “Heel mooi. Heel leuk. Jij betaalt mij.”
Caitlin schudde haar hoofd. “Het spijt me,” zei ze. “Ik heb geen geld.”
De man haastte zich snel weg. Caitlin keek rond over het plein en zat overal straatartiesten die probeerden mensen zover te krijgen hen te betalen. En toen zag ze iets dat haar liet schrikken: een roedel wilde honden. Ze liepen aan de rand van het plein, snuffelden in afval en een hond keek haar kant op. Hij leek zich op Rose te concentreren – en al snel kwam hij in hun richting.
Rose moest het ook hebben gevoeld, want ze draaide zich langzaam om en keek naar het naderende dier. Caitlin voelde Rose verstrakken, en ook zij verstrakte. De grote, schurftige hond leek wat op een Duitse herder, en hij liep naar Rose om haar te besnuffelen. Rose snuffelde terug met rechtopstaande rugharen; toen de hond probeerde achter Rose te komen, sprong Rose plotseling grommend op, ontblootte ze haar tanden en beet ze de hond in de nek – en hard.
De hond jankte. Hoewel hij groter was, was Rose duidelijk sterker, en ze liet niet los. Eindelijk droop de hond af.
Rose zat opgefokt te grommen met een venijnig, onaards stemgeluid en verscheidene mensen gingen hen uit de weg en gaven hen ruimte.
Caitlin was geschrokken. Ze had Rose nog nooit eerder zo gezien. Ze besefte dat Rose niet langer die kleine, onschuldige puppy was die ze zich herinnerde: ze groeide op en zou snel een volgroeide wolf zijn, en behoorlijk sterk.
Caitlin voelde de ongewenste aandacht en besloot verder te gaan voordat iemand zou inzien dat Rose niet zomaar een hond was. Het laatste dat ze wilde was meer aandacht op hen vestigen.
Caitlin stond op en leidde Rose naar de overkant van het plein. Ze bekeek alle zijstraatjes en steegjes die van het plein wegleidden, en voelde zich overweldigd. Was het dwaas geweest om hier te komen? Hoe kon ze Caleb ooit vinden in deze massa’s, in dit doolhof van een stad? Misschien had ze het advies van de priester moeten opvolgen en naar Florence moeten gaan. Had ze dwaas gehandeld door haar hart te volgen?
Voor ze haar gedachte kon afmaken, viel haar iets op. Aan de andere kant van het plein zag ze een meisje dat een steeg in werd getrokken en Caitlin hoorde een gedempte kreet voor er een hand over haar mond werd gelegd. Ze zat duidelijk in de problemen.
Zonder na te denken ging Caitlin achter haar aan.
Ze rende de steeg in met Rose aan haar zijde en rende al snel door de kronkelende steegjes. Ze hoorde in de verte gedempte kreten en sloeg een andere steeg in, toen weer een andere, en raakte verdwaald in een doolhof van smalle straatjes.
Eindelijk zag ze het meisje voor zich uit. Ze werd door drie mannen naar het einde van een steeg gesleept. Een van hen hield een hand over haar mond en de andere twee hielden een arm vast. Ze waren enorm, allemaal kaal, vol littekens en zagen er gemeen uit.
Het meisje vocht moedig terug: ze beet in een van hun handen en haar ogen waren groot terwijl ze met haar armen, ellenbogen en benen sloeg – maar het haalde niets uit. Deze mannen waren duidelijk sterker dan zij.
“Laat haar los!” riep Caitlin terwijl ze op hen af rende.
De drie mannen stopten, draaiden zich om en keken naar Caitlin. Ze moesten verbaasd zijn dat ze een enkel meisje zag dat hen confronteerde. Ze leken in eerste instantie niet te weten wat ze ervan moesten denken.
“Ik zei: laat haar gaan,” zei Caitlin met een zachte, harde stem. “Ik zeg het niet nog een keer.”
Caitlin dacht aan alle keren dat ze in haar leven was lastiggevallen, overmand, vooral toen ze nog menselijk was. Ze haatte pestkoppen meer dan wat ook. En áls er iets was dat ze nog meer haatte, was het wel een jongen die een meisje pijn probeerde te doen. Ze voelde de razernij over haar spoelen, voelde de hitte uit haar tenen komen, omhoog door haar benen, naar haar schouders en handen; ze voelde hoe het haar veranderde, hoe het haar krachten gaf waarvan ze nooit geweten had dat ze die had. Het was verblindend, allesomvattend. Ze had geen keus. Het dreef haar aan.
De drie eikels lieten het meisje ruw op de stenen grond vallen, grijnsden naar elkaar en liepen op Caitlin af. Het meisje had weg kunnen rennen, maar in plaats daarvan bleef ze en keek ze toe. Caitlin hoorde Rose naast haar grommen.
Caitlin wachtte niet af. Ze zette drie stappen vooruit, sprong in de lucht en stootte haar voeten hard tegen de borst van de voorste man waardoor hij een stuk achteruit vloog.
Правообладателям!
Данное произведение размещено по согласованию с ООО "ЛитРес" (20% исходного текста). Если размещение книги нарушает чьи-либо права, то сообщите об этом.Читателям!
Оплатили, но не знаете что делать дальше?