Текст книги "Alles op alles "
Автор книги: Джек Марс
Жанр: Триллеры, Боевики
Возрастные ограничения: +16
сообщить о неприемлемом содержимом
Текущая страница: 19 (всего у книги 21 страниц)
Hoofdstuk 51
01:50 uur
Bowie, Maryland – een woonbuurt ten oosten van Washington DC
Een autocolonne had met hoge snelheid de hele nacht doorgereden om hier zo snel mogelijk te arriveren. Er waren zeker tien auto’s, voornamelijk Jeeps en SUV’s. Allemaal zwart zonder enige kenmerken. De laatste was een soort gevangenisbusje voor eventuele gevangenen, hoewel die kans vrij klein was. De auto’s parkeerden stilletjes twee straten van het huis vandaan. De buurt was een cul-de-sac woonwijk. Er was maar één weg de woonwijk in en uit. Twee SUV’s stonden met de neuzen naar elkaar toe en blokkeerden deze weg.
Intussen omsingelden ongeveer twintig man het huis, klaar voor de strijd.
Acht mannen naderden het huis via de voorkant en vijf via iedere zijkant. Twee mannen, de teamleiders, bleven achter, geknield achter geparkeerde auto’s in de straat ernaast. Zij zouden hun positie als uitkijk en commandopost gebruiken. De mannen droegen allemaal Kevlar-pakken en helmen. Alle helmen hadden ingebouwde headsets.
De acht mannen liepen voorzichtig voorbij de dubbele garage. De leider droeg een zware stalen stormram van 15 kilo. Een paar keer zwaaien met dat ding en de deur zou het begeven. Achter hem droeg elke man een stungranaat en een geweer. Het plan was om de voordeur in te beuken en dan de granaten naar binnen te gooien. Met een beetje geluk zouden de ontploffing en het verblindende licht de slachtoffers tijdelijk uitschakelen of het huis uit jagen waar de rest van het team ze gemakkelijk zou kunnen oppakken.
De derde man was een jonge jongen die Rafer heette. Hij veegde wat zweet uit zijn ogen. Eerlijk gezegd was hij nerveus. Hij had het gevoel dat hij naar het toilet moest, een gevoel dat hij altijd kreeg voordat hij de strijd inging. Hij poepte gemakkelijk in zijn broek. Hij glimlachte. Het betekende geluk. Drie keer uitgezonden naar Irak en Afghanistan en hij had nooit ook zelfs maar een schrammetje opgelopen.
Stop. Opletten.
Hij bracht zijn hoofd terug naar het heden. De rij mannen leunden tegen de garagedeur. De trap naar de voordeur was drie meter verder, rechtsaf. Het moest snel gebeuren. Hij kon het zich in zijn hoofd voorstellen. BOEM! De deur ingeramd, de granaten naar binnen. Hij zou de tweede gooien. Terug trekken, wachten op de explosies en dan naar binnen haasten.
Ergens dichtbij hoorde hij een geluid.
Het was gedempt maar het klonk als de motor van een auto. En het klonk alsof het precies van de andere kant van de garagedeur kwam.
De jongen voor hem keek achter hem naar Rafer. Zijn ogen wagenwijd open. Beiden draaiden ze zich om en keken naar de deur.
* * *
Luke zat in de bestuurdersstoel van de Suburban in de gesloten garage van Walter Brenna. Brenna zat naast hem. Achterin zaten Susan Hopkins en Charles Berg. Brenna had zijn M1 op zijn schoot liggen. Chuck had een negen-millimeter Beretta. Susan had niets. Luke was als de vader voorin. Hij was het hoofd van het gezin en dit was zijn kleine familie.
Zijn handen grepen het stuur. Het was bijna stil in de SUV. In de hoek van de garage was een klein videoscherm. Het liet zien wat er buiten de garagedeuren gebeurde. Er waren mannen in SWAT-uitrusting. Luke had geen idee wie het waren of voor wie ze werkten.
Wisten ze dat de aanslagen een coup was? Wisten ze dat de echte president hier in de auto zat? Misschien dachten ze dat ze een paar terroristen zouden uitschakelen.
Hij schudde zijn hoofd. Het deed er niet toe. Ze zouden zometeen het huis aanvallen en dat betekende dat ze de slechteriken waren.
“Dit verwachten ze niet,” zei hij zachtjes. “Dus we hebben een voorsprong maar dat zal niet lang duren.”
“Ben je van plan deze mannen te doden?” vroeg Susan.
“Ja.”
Hij draaide de sleutel om en de motor kwam tot leven. Terugtrekken kon niet meer.
Hij zette de auto in de versnelling en haalde diep adem.
“Klaar?”
“Het is echt een hele zware auto,” zei Brenna. “Je zult erop moeten rammen.”
Luke trapte op het gas.
De banden piepten op de betonnen vloer van de garage en de Suburban vloog vooruit, dwars door de garagedeur die in stukken uiteen barstte. De SUV dook de nacht in. Ze reden over iets heen, een brokstuk van de deur of verkeersdrempels, lichamen. Luke wist het niet en hij wilde het niet weten.
Rechts en links waren mannen in het zwart aan het rennen.
Hij sloeg links af, zonder af te remmen. Mannen hurkten en schoten, een kogelregen raakte de zijkant van de auto.
DRR-DRR-DRR-DRR-DRR…
Susan gilde.
“Susan!” zei Luke. “Hoofd naar beneden. Leg het in Chucks schoot. We weten niet hoelang de autoruiten het houden. En ik wil niet dat je rechtop zit wanneer ze kapot gaan.”
De SUV ging sneller rijden. Luke voelde de acceleratie.
Twee straten verderop blokkeerden twee donkere SUV’s de straat. Mannen stonden verschuild achter de auto’s. Luke zag de flitsen van hun pistolen. Ze waren al aan het schieten.
“Waarheen, Walter?”
“Rechtdoor. Het is de enige weg eruit.”
“Dan zullen we gaan merken of de ruiten echt kogelvrij zijn of niet.”
Luke trapte het gaspedaal helemaal in. De geparkeerde SUV’s kwamen snel dichterbij. Alsmaar dichterbij. Tien mannen in zwart schoten met hun vuurwapens. Kogels schraapten de voorruit als wespen.
Twee mannen hingen over de motorkappen van de SUV’s, nog steeds schietend.
“Het is zover!”
BOEM!
De Suburban ramde de neuzen van de twee SUV’s, metaal scheurde tegen metaal. De Suburban brak dwars door het midden, de SUV’s draaiden in het rond en werden als speelgoedautootjes aan de kant gegooid. De twee schutters werden eronder gezogen en verpletterd. De Suburban vertraagde nauwelijks.
Luke trapte weer op het gaspedaal. De auto schoot vooruit en reed steeds sneller.
Een kogelregen raakte de achterruit. Susan gilde het weer uit maar dit keer niet zo hard. Toen waren ze buiten bereik, snel rijdend. Luke keek in zijn achteruitkijkspiegel. Mannen renden en stapten in SUV’s.
“Goed,” zei Luke. “Dat ging vrij goed. Waar is de afslag naar de snelweg?”
“Iets verderop,” zei Walter. “Anderhalve kilometer naar rechts.”
De auto scheurde door het stille stadje. Luke minderde nauwelijks vaart voor de afslag, hij vloog door de bocht. Ze kwamen terecht op vier praktisch lege rijbanen, richting het westen naar de stad.
De auto ging steeds sneller rijden. De digitale snelheidsmeter gaf 130 aan, toen 150, toen 160 kilometer per uur. De auto vloog soepeltjes over de snelweg. Luke reed met gemak door de bochten. Hij omarmde de snelheid, de opwinding. Even glimlachte hij. De Suburban was gewoon door hen heen gescheurd.
Achter hen verschenen de eerste achtervolgers. Luke kon hun koplampen in de achteruitkijkspiegel zien. Zou hij ze kunnen voorblijven in deze auto? Hij dacht van niet.
Hij drukte nog harder op het gaspedaal. 190 nu.
210.
In de auto was het stil. Niemand juichte. Niemand jubelde. Ze hadden nog niet gewonnen, nog lang niet. Iedereen begreep dat.
Ineens gingen alle auto’s voor hen aan de kant. Luke keek in de achteruitkijkspiegel en zag rood-blauwe zwaailichten snel naderen.
“We krijgen gezelschap,” zei hij.
De achtervolgers kwamen steeds dichterbij. Ze passeerden een oprit van de snelweg waar drie zwarte SUV’s naast hen kwamen rijden. Tweehonderd meter voor hen waren twee andere SUV’s die opeens langzamer gingen rijden en bijna stopten. Hun remlichten schenen in het donker.
“Stone!” zei Chuck Berg. “Ze omsingelen ons.”
“Ik zie het.”
Susan stak haar hoofd omhoog. “Wat gebeurt er als we ons gewoon overgeven?” zei ze.
“Dan vermoorden ze ons,” zei Brenna.
“Weet je dat zeker? Ik bedoel, dit is te gek voor woorden. Als ze zouden zien dat ik hier zit, zouden ze me dan echt gewoon doodschieten?”
Brenna haalde zijn schouders op. “Wil je het echt testen?”
Elke paar kilometer passeerden ze verkeerscontrolepunten in de middenstrook waar de verkeerspolitie normaliter rsnelheidscontroles uitvoerde of gebruikte om op de tegengestelde rijbanen te komen. Zometeen zouden ze er weer zo een passeren.
Een SUV kwam op dezelfde hoogte rijden aan de linkerkant. Een schutter hing uit het achterraam.
“Bukken!” schreeuwde Luke.
De man schoot op de achterzijruit van de Suburban. Kogels schraapten de zijkant van de ruit. Susan gilde. De ruit barstte, maar brak niet. Luke gooide het stuur naar links. De gepantserde auto botste tegen de zwarte SUV en duwde het tegen de betonnen muur. De auto verkreukelde, de banden scheurden aan flarden en uiteindelijk sloeg de auto over de kop. De Suburban reed door.
Luke keek naar haar achterin. “Susan, ik had gezegd dat je laag moest liggen. Ik bedoelde niet af en toe, ik bedoelde de hele tijd. Zij geven geen donder om ons. Ze proberen je neer te schieten. Ik heb het liefst dat ze niet weten waar je bent.”
Ze waren omringd door SUV’s nu. Drie voor hen, eentje aan hun zijkant en twee achter hen. De drie voor hen begonnen steeds meer af te remmen. Het was onmogelijk om hen voorbij te rijden. De remlichten leken net knipperlichten, aan-uit-aan-uit, terwijl ze op de rem trapten. Luke keek naar de snelheidsmeter. 100. 90. 80. 70. De wijzer ging snel omlaag. Ze waren omringd en konden geen kant op.
“Ik ga iets doen wat niet geliefd zal zijn,” zei Luke. “Ik zou jullie het liefst laten stemmen, maar ik denk niet dat iemand voor mijn plan zou zijn.”
“Wat ga je doen?” vroeg Brenna.
Ze zouden zometeen het volgende verkeerscontrolepunt passeren.
“Dit,” zei Luke en hij gooide het stuur om.
De grote Suburban zwenkte over het controlepunt, over de hobbels in de middenstrook en kwam terecht aan de andere kant van de snelweg in de tegengestelde richting. Richting oost maar zij reden westwaarts tegen het verkeer in.
Een zee van koplampen kwam op hen af.
“Jezus!”
Luke dook er recht in, kaken op elkaar geklemd. Hij trapte weer op het gaspedaal.
Ze ploegden door het verkeer, de tegemoetkomende auto’s vlogen als blaadjes in de wind aan de kant.
Een vrachtwagen met aanhanger reed links voorbij. De auto schudde in de tegenwind.
“Luke!” schreeuwde Susan. “Stop!”
De Suburban versnelde in het verkeer. Auto’s vlogen voorbij. De koplampen waren verblindend. Er was geen tijd om achteruit te kijken. Hij concentreerde zich volledig op de weg voor hem, zijn beide handen hielden het stuur stevig vast.
Het was een lange, rechte weg en auto’s kwamen hen massaal tegemoet. Luke ploegde erdoorheen als een boot door de golven. Hij begon dat zelfverzekerde gevoel te krijgen, dat zoemende, kriebelende gevoel dat hij associeerde met het slikken van Dexies. Dat was een waarschuwing, hij moest voorzichtig blijven. Overmoed kan dodelijk zijn.
Auto’s flitsten voorbij als raketten.
“Heeft iemand ons gevolgd?” vroeg Luke.
Brenna keek naar achter.
“Nee. Niemand is zo gek.”
“Goed.”
Luke zwenkte naar de linkerrijbaan en nam de eerstvolgende afslag.
Hoofdstuk 52
02:21 uur
Het kantoor van de Chief Medical Examiner, het Forensisch Instituut – Washington DC
Luke zag Ed Newsam tegen de muur van het gebouw leunen. In zijn armen hield hij zijn M4 vast. Het gebouw had vier verdiepingen en een glazen voorgevel. Het lag net buiten de evacuatiezone rond het Witte Huis. De zone met gevaar voor radioactieve straling had een doorsnee van een kilometer. De straten waren totaal verlaten. De meeste mensen hadden besloten dat een kilometer niet ver genoeg was.
Luke parkeerde de auto op de stoep voor het gebouw.
“En nu?” vroeg Susan.
“Nu stap je uit en je blijft bij Ed, Chuck en Walter in het gebouw. Wat er ook gebeurt, of wie er dan ook komt, je blijft bij hen. Blijf zo dicht mogelijk bij Ed. Chuck en Walter zijn heel goed, maar Ed is een moordmachine. Oké?”
“Oké.”
“Laten we dit snel doen.”
Luke sprong uit de auto. Er kwam rook uit de radiateur. Alle deuren zaten vol met deuken van de kogels. Drie van de vier autobanden waren aan flarden. De auto had het verbazingwekkend goed doorstaan. Luke moest er ook zo een aanschaffen.
“Hm, spannende rit gehad?” zei Ed.
Luke glimlachte. “Je hebt wat gemist.”
Achter hem klommen de anderen uit de auto.
“Ed, je herinnert je de president, nietwaar?”
“Natuurlijk.”
Ed duwde de deur van het gebouw open. Hij had erg weinig balans en moest zijn gehele lichaamsgewicht gebruiken om de deur te openen. Ze gingen de receptie binnen. Daar stond Ashwal met een rolstoel. Hij was een donkere man, kalend, met een bril. Luke had hem al in geen jaren meer gezien. In de rolstoel zat een dode vrouw met blond haar in een bob. Ze droeg een witte trui en een broek. Haar huid was grijs en slap maar verder leek het alsof ze sliep.
“Ashwal,” zei Luke.
De man staarde naar hem. “Luke.”
Luke gebaarde met twee handen naar Susan. “Ashwal, dit is Susan Hopkins, de president van de Verenigde Staten. Ze is gewond. Ik wil dat jij haar onderzoekt en haar wonden behandelt met de middelen die je hier tot je beschikking hebt. We kunnen haar niet naar een ziekenhuis brengen. Er zijn mensen die haar proberen te vermoorden.”
Ashwal staarde naar Susan. Hij bedacht zich opeens.
“Ik ben geen dokter meer.”
“Vannacht ben je een dokter.”
Ashwal knikte, zijn gezicht ernstig. “Oké.”
Susan staarde naar het lichaam.
“Moet zij mij voorstellen?”
“Ja.”
“Wat ga je met haar doen?”
Luke haalde zijn schouders op. “Haar vermoorden.”
Hoofdstuk 53
02:30 uur
In de straten van Washington DC
Ze moesten wel uitkijken naar deze auto. Het gemakkelijkst zou zijn om ze te helpen met het vinden ervan. Luke zat in de Suburban, alleen dit keer. Hij had Brenna’s M1 Garand bij hem op de voorstoel. Het was geladen met een acht-kogels magazijn met krachtige .30-06 ammunitie, die zelfs kogelvrije vesten doorboorde. Op de grond lagen nog tien magazijnen.
Achterin zat het lijk op de plaats van Susan. De veiligheidsgordel hield het lichaam rechtop. Het hoofd hing voorover en bewoog op het ritme van de auto.
Luke reed langzaam door de lege straten dichtbij de National Mall en het Capitool. Hij was precies aan de rand van de afgezette zone met stralingsgevaar. Ergens hier moesten politieagenten een wegblokkade bewaken.
Daar was er een met flitsende lichten, in de straat rechts. Hij reed over het kruispunt en stopte langs de stoep. Er waren geen mensen of auto’s op straat.
Agenten zouden een goed begin zijn, maar wat Luke echt nodig had waren de slechteriken. De agenten wisten nergens iets vanaf. Deze auto zou voor hen niets betekenen. Hij zat er even over na te denken. Zou hij ze helemaal kwijt zijn geraakt na die stunt op de snelweg? Dat kon hij zich niet voorstellen.
Hij had nog steeds zijn mobieltje bij zich. Hij wist dat het niet slim was om het te houden maar hij hoopte tevergeefs dat Becca hem zou bellen of een smsje zou sturen. Hij pakte de telefoon en keek naar de akelige gloed van het schermpje op de telefoon.
“Verdomme,” zei hij. Hij drukte op de sneltoets met haar nummer.
Haar telefoon stond uit. Het ging niet eens over.
“Hoi, dit is Becca. Ik kan nu even niet opnemen -”
Hij hing op. Hij zat even stil, even aan niets proberen te denken. Misschien zouden ze hem vinden, misschien niet. Als ze hem niet vonden dan moest hij ze zelf opzoeken. Hij deed zijn ogen dicht en haalde diep adem. Hij zonk weg in de bestuurdersstoel. Langzamerhand werd hij zich bewust van een geluid. Het was het zware geronk van een grote helikopter. Hij was hier niet ongerust over. Er konden veel redenen zijn waarom er nu een helikopter, zelfs een militaire helikopter, boven Washington DC zou vliegen. Hij ging rechtop zitten en keek door de voorruit. Hij kon de hele boulevard zien.
De helikopter kwam recht op hem af. Het vloog laag en traag. Na een paar seconden herkende Luke de vorm van het beest.
Maar dat kon toch niet waar zijn, niet in het midden van de stad.
Maar het was…
…hij zag een Apache gevechtshelikopter voor zich.
“Oh nee.”
Luke gooide de auto in de versnelling en trapte op het gaspedaal. Hij draaide het stuur scherp naar links en maakte een gigantische, piepende U-bocht over het midden van de straat.
De helikopter vuurde de machinegeweren af.
Dertig-millimeter ammunitie schraapte de bovenkant van de SUV en beschadigde het pantser van de auto.
Luke schrok maar bleef doorrijden. Hij sloeg links af een zijstraat in. De helikopter vloog achter hem voorbij.
Voor hem stonden vier agenten voor de lage betonnen barrières. Ze keken de lucht in, al hun aandacht ging plotseling naar de helikopter. Twee politieauto’s stonden geparkeerd aan elke zijde. De zwaailichten stonden geluidloos aan. Luke haalde diep adem.
Echte politieagenten! Hij kon zich geen betere groep mensen bedenken om zich nu aan over te geven. Ongeveer honderd meter bij ze vandaan trapte Luke op het gaspedaal. De Suburban begon sneller en sneller te rijden, richting de politieagenten.
De vier mannen sprongen uit elkaar.
Drie seconden later ramde hij door de betonnen barrières en de Suburban ploegde de brokstukken een eind voor zich uit. Luke stopte slippend, hij zette de auto in zijn achteruit, reed een paar meter naar achteren en toen vooruit om de brokstukken heen.
Achter hem sprongen de agenten in de politieauto’s en zetten de achtervolging in, de bekende sirenes loeiden luid.
Luke sloeg links af de Independence Avenue op. Hij speurde de hemel af naar de helikopter. Hij kon het horen, maar niet zien. Er kwam rook uit de Suburban van de laatste klap. Hij had ze onderschat. Een Apache! Ze wilden hoe dan ook de auto verwoesten en het maakte niet uit wie het zag.
Hij probeerde zo snel mogelijk te rijden maar de Suburban had iets van zijn kracht verloren en haalde nauwelijks 130. Hij reed over Independence Avenue, ten zuiden van de Mall. Het kunstmatige meer, Tidal Basin, lag links van hem. De straatverlichting weerkaatste in het water. Achter hem kwamen de politieagenten snel dichterbij.
De Apache kwam van rechts, vier verdiepingen hoog. Het machinegeweer werd weer afgevuurd. De kogels raakten de auto. Het klonk als een drilboor. Het rechterachterraam barstte kapot, de scherven vlogen rond het lijk.
Luke slingerde de auto zo hard mogelijk, zijn voet nog steeds op het gaspedaal. Het asfalt slipte voorbij. Ver voor hem, aan zijn linkerkant, kon hij het Lincoln Memorial zien, verlicht in de nacht.
De helikopter kwam van achter. Nu schoot het niet meer met de machinegeweren maar met raketten. Een rij raketten vlogen uit de rechterzijde van de helikopter. Drie, vier, vijf.
Voor hem explodeerde de weg en gloeide rood en geel. BOEM… BOEM… BOEM.
Hij draaide snel rond naar links. De SUV brak door een hekwerk en stuiterde over het gras.
Er werden nog meer raketten afgevuurd. Eentje stak een rij kersenbomen in brand. De kleine heuvels ontploften overal om hem heen.
De auto werd geraakt, het was een voltreffer. Luke voelde hoe het achterste gedeelte de lucht in vloog. Hij duwde zijn deur open en sprong uit de auto. Hij viel op het gras en rolde naar links. De achterbanden van de auto stuiterden terug op de grond en de auto gleed verder, de heuval af richting het water.
Luke zag de vonk toen nog een Hydra-raket werd afgevuurd. Het gleed door de lucht, doorboorde het pantser en raakte het doelwit. Vlammen schoten omhoog uit de auto voordat het totaal explodeerde.
BOEM!
Luke viel tegen de grond en hij beschermde zijn hoofd tegen rondvliegende ammunitie en brokstukken. De auto rolde nog steeds en roodoranje vlammen reikten als armen naar de nachtelijke hemel.
In de auto zat een vrouw, ver in de veertig, verbrand, niet opgeëist, naamloos. Luke kon haar silhouet zien.
De auto die nu in felle brand stond, rolde zachtjes naar de kant van het water. De kant van Tidal Basin liep vloeiend het water in. De auto rolde over de kant, hing daar even, en gleed toen in het water. Het brandde nog steeds, zelfs toen het zonk.
De helikopter draaide en vloog weg. Enkele seconden later was het een donkere schaduw in de verte.
Luke lag op het gras, diep ademhalend. Een ≈politieauto van Capitol District kwam piepend achter hem tot stilstand, sirenes loeiden. Twee agenten stapten uit, een blanke en een donkere man. Ze naderden hem met zaklampen en getrokken wapens.
“Op je gezicht. Armen uitgestrekt.”
Luke deed wat de man zei. Hij werd hardhandig gefouilleerd. Ze trokken zijn armen op zijn rug en bonden zijn polsen vast.
“U heeft het recht om te zwijgen,” begon een agent.
Hoofdstuk 54
03:23 uur
Municipal Detention Center – Washington DC
Alles was wit. De muren en de vloeren waren wit. De verlichting in het plafond was fel wit. De elektronische metalen schuifhekken die open en weer dicht gleden achter hem waren wit.
Luke doorliep de hele procedure en werd toen in een gevangeniscel met een stuk of vijf andere mannen gezet. De cel was groot en wit, met vuile handafdrukken overal op de muren. De vloer was wit, of eerder witgrijs, van de duizenden zolen van gympen. Aan een van de muren hing een urinoir en een toilet. De vloer liep af naar het midden, waar een klein open afvoerputje was.
Een vieze witte bank liep rondom langs de muren, bijna de helft van de cel. Luke liep een tijdje heen en weer terwijl de andere mannen naar hem keken. Hij was de enige blanke in de ruimte. Dat maakte hem niet uit. Hij merkte de andere kerels nauwelijks. Hij haatte het gewoon om opgesloten te zitten. Enige actie ondernemen was onmogelijk vanuit de cel. Hij kon het niet uitstaan.
Ergens daar buiten waren Becca en Gunner in de handen van heel slechte mensen. Luke hield zichzelf misschien voor de gek, maar hij voelde dat ze nog in leven waren. Als dat zo was, dan moest hij hier weg zien te komen om ze te zoeken. Hij zou niet stoppen voordat hij ze gevonden had. En God helpe de ontvoerders.
Nee, dat was verkeerd. Niemand zou hen meer kunnen helpen.
Als ze zijn gezin ook maar een haar gekrenkt hadden…
Nu hij vastzat voelde hij de razernij in zich opkomen. De vice-president, de achtervolging met de auto, dat alles had zijn gedachten beziggehouden, maar nu was er niets meer om hem af te leiden.
En dan was er natuurlijk Susan Hopkins. Hij had haar bij Ed, Brenna en Berg achtergelaten. Het waren ervaren mannen, vooral Ed. Maar Luke leefde nog en eigenlijk zou hij daarom bij hen moeten zijn.
Hij wilde het wel uitschreeuwen.
Hij liep naar de bank en ging zitten. Binnen een minuut maakte een jongen zich los van zijn plaats aan de andere kant van de muur en slenterde naar Luke toe. Hij was jong en groot, goed gespierd, met een Chicago Bulls-shirt aan. Hij had een warrig afrokapsel. Hij glimlachte en ontblootte een gouden voortand.
Hij hurkte neer voor Luke. “Hé bro, alles oké?”
Een zacht gegrinnik ging de kamer rond.
Luke keer naar hem. “De president is vannacht gestorven. Bro.”
De jongen knikte. “Ik hoorde het. Maar dat kan me eigenlijk niet schelen. Ik heb nooit op die man gestemd.”
Luke haalde zijn schouders op. “Kan ik je ergens mee helpen?”
De jongen gebaarde met zijn kin. “Ik zag je laarzen. Mooi zijn ze.”
Nu knikte Luke. Hij keek naar zijn eigen voeten en de laarzen die hij droeg. “Je hebt gelijk. Ze zijn mooi. Van mijn vrouw gekregen afgelopen kerst.”
“Welk merk?”
“Ferregamo. Ik geloof dat ze er ongeveer zeshonderd dollar voor heeft betaald. Mijn vrouw vindt het leuk om me mooie dingen te geven. Ze weet dat ik ze nooit voor mezelf zou kopen.”
“Geef ze aan mij,” zei de jonge jongen.
Luke schudde zijn hoofd. “Dat kan ik niet doen. Ze hebben een sentimentele waarde voor me. Bovendien denk ik niet dat ze jou passen.”
“Ik wil ze hebben.”
Luke keek de cel rond. Alle ogen waren op hem gericht. Hij kon zich voorstellen dat dit een gespannen en angstige situatie voor iemand kon zijn.
“Ik denk dat je beter kunt gaan zitten,” zei hij. “Ik ben in een slechte bui.”
De ogen van de jongen zagen er ineens aggressief uit. “Geef me die laarzen.”
Luke rolde met zijn ogen. “Pak ze dan maar, als je ze wilt.”
De jongen knikte en glimlachte. Hij keek de cel rond. Iedereen lachte. De grote stoere schurk zou de laarzen van de blanke man stelen. Hij boog zich naar Lukes voeten.
Luke wachtte heel even en schopte het joch toen in zijn gezicht. Het was een razendsnelle schop. Het hoofd van de jongen klapte achteruit. Tanden vlogen eruit, misschien wel drie in totaal. Een ervan was de gouden voortand. De jongen viel naar achteren. Hij eindigde op zijn knieën, boog voorover met zijn handen over zijn mond.
Luke zuchtte en stond op. Hij ging achter de jongen staan en gaf hem een harde klap in de nek, precies waar de ruggengraat met de schedel verbonden is. De jongen zakte op de vieze vloer in elkaar. Zijn ogen rolden naar achteren en binnen een paar seconden was hij bewusteloos. En een paar seconden daarna begon hij een raar snurkend geluid te maken.
Luke keek de cel weer rond. Hij was al in een slechte bui, maar de jonge laarzendief maakte het alleen maar erger. Luke kon zo iedere kerel in deze cel halfdood slaan, als ze daarom vroegen.
“De volgende die me besodemietert zal al zijn tanden kwijtraken,” zei hij luid genoeg zodat iedereen hem kon horen.
Ze staarden allemaal met open mond naar hem en uiteindelijk wendden ze hun blik af. Hun ogen, waarmee ze zojuist bloeddorstig hadden toegekeken, waren nu gevuld met angst.
Правообладателям!
Это произведение, предположительно, находится в статусе 'public domain'. Если это не так и размещение материала нарушает чьи-либо права, то сообщите нам об этом.